ECLI:NL:CRVB:2009:BI3909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7013 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ontslag wegens plichtsverzuim van een politieagent

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een politieagent die was ontslagen wegens plichtsverzuim. De appellant, die sinds 1 september 1999 in dienst was, werd verweten dat hij in diensttijd met een politieauto buiten de regiogrenzen had gereden en daarbij verkeersvoorschriften had overtreden. De korpsbeheerder had na een grootschalig disciplinair onderzoek besloten tot ontslag, wat door de rechtbank Dordrecht in een eerdere uitspraak werd bekrachtigd. De appellant erkende de gedragingen, maar stelde dat de opgelegde straf onevenredig was en dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

De Raad overwoog dat de korpsbeheerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat de straffen op basis van een individuele benadering waren opgelegd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde straf niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De Raad benadrukte dat de appellant tijdens zijn ritten niet inzetbaar was voor zijn kerntaken als politieagent en dat zijn gedrag het vertrouwen in hem als agent ernstig had geschaad.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

07/7013 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 9 november 2007, 06/557 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio [naam regio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 7 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Appellant is verschenen. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.I. Feenstra, advocaat te Haarlem.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was vanaf 1 september 1999 werkzaam in politiedienst, laatstelijk in de functie van surveillant A met de rang van agent bij het district [district] van de politieregio [naam regio] (hierna: regio).
Naar aanleiding van de ontvangst van een tweetal bekeuringen wegens snelheids-overtredingen met dienstauto’s buiten de grenzen van de regio en signalen dat vaker zonder zakelijke reden buiten de regio was gereden, heeft de korpsbeheerder besloten tot een grootschalig disciplinair onderzoek tegen 22 medewerkers, waaronder appellant.
1.2. Bij besluit van 17 juni 2005, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van
28 maart 2006, heeft de korpsbeheerder appellant met ingang van 1 juli 2005 wegens plichtsverzuim ontslagen. Appellant is verweten dat hij:
- in de nacht van 14 op 15 december 2004 in diensttijd met een opvallende politieauto een autorit heeft uitgevoerd buiten de regiogrenzen naar Amsterdam;
- in de nacht van 25 op 26 januari 2005 in diensttijd met een onopvallende politieauto een autorit heeft uitgevoerd buiten de regiogrenzen naar Rotterdam;
- tijdens de rit naar en van Amsterdam diverse verkeersvoorschriften heeft overtreden;
- zich laatdunkend heeft uitgelaten over collega’s en chefs;
- discriminerende opmerkingen over allochtonen heeft gemaakt.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellant erkent de gedragingen die hem worden verweten. Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de gedragingen appellant niet kunnen worden toegerekend.
3.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de korpsbeheerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De Raad kan zich vinden in de motivering van de rechtbank op dit punt, die kort samengevat erop neerkomt dat de korpsbeheerder juist heeft gehandeld door op basis van een individuele benadering en een uit diverse elementen bestaand toetsingskader te komen tot het opleggen van verschillende straffen.
3.3. De vraag of de opgelegde straf niet onevenredig is aan de ernst en het aard van het verweten plichtsverzuim beantwoordt de Raad evenals de rechtbank bevestigend. De Raad heeft daarbij overwogen dat appellant tijdens de ritten naar Amsterdam en Rotterdam niet inzetbaar is geweest voor zijn taak als surveillant, waarbij het gaat om de kerntaak van het signaleren en ingrijpen bij verstoring van de openbare orde en veiligheidsproblemen en het verlenen van noodhulp. Daarbij heeft hij het initiatief genomen bij de reis naar Amsterdam en mede de meldkamer misleid bij de reis naar Rotterdam. Dat er sprake zou zijn van een cultuur waarin het tijdens diensttijd uitvoeren van plezierritjes naar andere regio’s normaal is, is de Raad niet kunnen blijken. Uit de bandopnamen van gesprekken met de meldkamer tijdens de rit naar Amsterdam kan zonder meer worden opgemaakt dat zowel appellant als de centralisten handelden in het besef dat de rit naar Amsterdam allesbehalve geoorloofd was.
Verder heeft appellant door het hem verweten taalgebruik het in hem gestelde en te stellen vertrouwen ernstig geschaad en heeft hij door het begaan van verkeersovertredingen zich niet gedragen overeenkomstig de verwachting dat een politieagent zich niet schuldig maakt aan strafbare feiten.
3.4. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD