[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 27 april 2007, 07/32 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 4 juni 2009
Namens appellant heeft mr. M.H. Wormmeester, advocaat te Leek, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2009. Appellant is - met kennisgeving - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Uit de relatie van appellant met mevrouw [D.], met wie hij op 24 juni 2003 is gehuwd, zijn drie kinderen geboren. Uit een vorige relatie had mevrouw [D.] reeds een dochter, [naam dochter mevrouw D. ], geboren [in] 2001.
1.3. Bij besluit van 2 november 2006 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij met ingang van het derde kwartaal van 2005 ook recht heeft op kinderbijslag voor [naam dochter mevrouw D. ], maar niet over het tweede kwartaal van 2001 tot en met het tweede kwartaal van 2005. Het hiertegen ingestelde bezwaar is bij besluit op bezwaar van 1 december 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hierbij heeft de Svb overwogen dat voor het eerst tijdens een telefoongesprek op 28 september 2006 door appellant melding is gemaakt van [naam dochter mevrouw D. ]. Deze melding is opgevat als een aanvraag om kinderbijslag. De kinderbijslag is toegekend met de in artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) genoemde terugwerkende kracht van een jaar. Er bestaat geen aanleiding tot een langere terugwerkende kracht, nu in de situatie van appellant geen sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in het beleid van de Svb.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant keert zich tegen deze uitspraak met, in grote lijnen, een herhaling van de eerder ingenomen standpunten. Appellant stelt dat hij al in 2003 getracht heeft kinderbijslag voor [naam dochter mevrouw D. ] aan te vragen. Uit contact met de Svb destijds had appellant begrepen dat hij pas kinderbijslag kon aanvragen als [naam dochter mevrouw D. ] was opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Omdat bij de geboorte van [naam dochter mevrouw D. ] geen geboorteakte is opgemaakt, kon de opname in het GBA pas plaatsvinden nadat een DNA-onderzoek had aangetoond dat [naam dochter mevrouw D. ] een dochter is van mevrouw [D.]. Indien de door de Svb verstrekte informatie niet juist was, horen de gevolgen niet voor appellant te zijn.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet gesproken kan worden van een eerdere aanvraag dan op 28 september 2006. In geen van de gedingstukken van eerdere datum komt de naam van [naam dochter mevrouw D. ] voor, dan wel valt op te maken dat appellant heeft beoogd voor haar een aanvraag om kinderbijslag te doen. Weliswaar wordt in een bezoekrapport van 10 februari 2003 gesproken over een kind van de partner van appellant, maar hierin kan niet gelezen worden dat appellant voor dat kind kinderbijslag wilde aanvragen. In de aanvragen om kinderbijslag voor de later geboren kinderen wordt [naam dochter mevrouw D. ] evenmin genoemd. Hieruit volgt, naar het oordeel van de Raad, dat van de datum 28 september 2006 moet worden uitgegaan als datum van aanvraag om kinderbijslag voor [naam dochter mevrouw D. ].
4.2. Op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW, kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dat een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welke de aanvraag om kinderbijslag is ingediend. In bijzondere gevallen is de Svb bevoegd hiervan af te wijken. De Svb heeft in zijn Beleidsregels uiteen gezet wanneer sprake is van een bijzonder geval en hij bevoegd is de kinderbijslag met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen. Dit is het geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag én deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.3. Uit het feit dat appellant voor zijn andere kinderen wel kinderbijslag heeft aangevraagd blijkt dat hij op de hoogte was van het recht op kinderbijslag. Uit de stukken blijkt niet dat appellant de Svb op enige wijze op de hoogte heeft gebracht of gehouden van zijn pogingen [naam dochter mevrouw D. ] te laten inschrijven in de GBA. Naar het oordeel van de Raad had het in de gegeven omstandigheden op de weg van appellant gelegen nader met de Svb in overleg te treden omtrent zijn rechten. Van een bijzonder geval als bedoeld in de Beleidsregels van de Svb kan niet gesproken worden.
4.4. Tevens heeft appellant betoogd dat door de Svb onjuiste inlichtingen zijn verstrekt. De Raad kan appellant hierin niet volgen. Uit de namens appellant ingezonden brief van 4 juni 2007 van de medewerkster van de Svb die appellant bij zijn bezoek op 10 februari 2003 te woord heeft gestaan, kan niet worden afgeleid dat deze appellant onjuiste informatie heeft verstrekt. Ook anderszins is dit door appellant niet aannemelijk gemaakt.
5. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een vergoeding van proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2009.
(get.) M.M. van der Kade.