ECLI:NL:CRVB:2009:BI9732
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in april 1994 uitviel uit haar functie als gezinsverzorgster vanwege rug- en vermoeidheidsklachten. Appellante ontving aanvankelijk een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Echter, op 3 oktober 2006 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%, wat door appellante werd betwist. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellante tegen deze herziening ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juni 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat het Uwv de beperkingen van appellante had onderschat. De Raad bevestigde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv voldoende was onderbouwd. De Raad wees op de SBC-codes die aan de beoordeling ten grondslag lagen en concludeerde dat er voldoende functies beschikbaar waren, zelfs na het wegvallen van enkele functies. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de herziening van de uitkering op een juiste basis was gedaan.
De Raad concludeerde dat het besluit van 9 februari 2007 door de rechtbank terecht in stand was gelaten en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.T. de Kwaasteniet als voorzitter, en M. Greebe en B. Barentsen als leden, in aanwezigheid van griffier J.M. Tason Avila.