ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1059 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar na alcoholincident en verkeersongeluk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die ontslagen is na een ernstig verkeersincident waarbij hij onder invloed van alcohol was. De appellant, die sinds 1 september 2006 tijdelijk was aangesteld als teamleider, negeerde in de nacht van 12 op 13 januari 2007 een rood verkeerslicht en botste met zijn auto op twee andere voertuigen, wat resulteerde in enkele gewonden. Bij het politieonderzoek werd vastgesteld dat de appellant een alcoholpromillage van 1,9 had. Na het incident heeft de appellant zijn districtschef op de hoogte gesteld van de situatie. Op 9 maart 2007 werd hem ontslag verleend vanwege de forse overschrijding van het toegestane alcoholpromillage, met ingang van 1 juni 2007. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad overwoog dat de minister bevoegd was om de tijdelijke aanstelling van de appellant tussentijds te beëindigen op redelijke gronden. De Raad concludeerde dat de appellant door zijn gedrag, in het bijzonder het rijden onder invloed van alcohol, het vertrouwen van de minister had geschaad. Ondanks dat de appellant spijt betuigde, vond de Raad dit niet doorslaggevend, gezien zijn voorbeeldfunctie als leidinggevende. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om tot ontslag over te gaan en dat dit besluit redelijk was. Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

08/1059 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 januari 2008, 07/2630, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: minister)
Datum uitspraak: 10 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Voor appellant is verschenen zijn gemachtigde mr. F.F. van Norel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.C. Zielhorst, werkzaam bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was met ingang van 1 september 2006 aangesteld in tijdelijke dienst voor de duur van twee jaar in de functie van teamleider [teamleider] bij de [dienst].
1.2. In de nacht van vrijdag 12 op zaterdag 13 januari 2007 is appellant met zijn auto teruggekeerd van een reünie. Onderweg heeft appellant een op rood staand verkeerslicht genegeerd en is hij met zijn auto in botsing gekomen met twee andere auto’s, met enige (ernstig) gewonden als gevolg. Bij politieonderzoek is bij appellant ten tijde van het ongeval een alcoholpromillage van 1,9 vastgesteld. Op zondag 14 januari 2007 heeft appellant zijn districtschef telefonisch van dat gebeuren op de hoogte gesteld.
1.3. Bij besluit van 9 maart 2007 is appellant vanwege de forse overschrijding van het toegestane alcoholpromillage bij het ongeval met ingang van 1 juni 2007 ontslag verleend. Vervolgens is hem bij besluit van 13 maart 2007 buitengewoon verlof verleend. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 maart 2007 is bij het bestreden besluit van 26 juni 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De minister is bevoegd een tijdelijke aanstelling zoals hier aan de orde tussentijds te beëindigen op elke redelijke grond.
3.2. De Raad kan tot geen ander oordeel komen dan dat appellant zich ten gevolge van het onder 1.2 beschreven ongeval, in het bijzonder omdat appellant daarbij onder invloed van alcohol verkeerde, in een positie heeft gebracht waarin de minister in hem geen vertrouwen meer kon hebben. De Raad ziet er niet aan voorbij dat appellant tegenover zijn chef en tegenover de slachtoffers van het ongeval zijn spijt heeft betuigd, maar acht dit niet een aspect van doorslaggevend gewicht. Hiertegenover staat dat appellant in zijn leidinggevende functie een voorbeeldfunctie had, zeker ook waar het gaat om het gebruik van alcohol in het verkeer. De Raad heeft geen voldoende aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat appellant van het ongeval geen verwijt gemaakt kan worden. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was appellant te ontslaan en in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
4. De Raad komt dus tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) I. Mos.
HD