ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- R. Kooper
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen uitblijven van besluit op aanvraag om bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bezwaar had gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant, van Spaanse nationaliteit, had zich in maart 2004 gemeld bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) en stelde dat hij op die datum een aanvraag om bijstand had ingediend. Echter, pas op 5 oktober 2007 heeft hij bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op die aanvraag. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er geen sprake zou zijn geweest van een aanvraag en dus ook niet van een fictieve weigering om een besluit te nemen.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het bezwaarschrift onredelijk laat was ingediend. In hoger beroep heeft appellant deze uitspraak bestreden, maar de Raad heeft geoordeeld dat, zelfs als verondersteld wordt dat appellant in maart 2004 een aanvraag heeft ingediend, hij in oktober 2007 geen bezwaar meer kon maken tegen het uitblijven van een beslissing. De Raad heeft vastgesteld dat er drieënhalf jaar was verstreken zonder dat appellant actie had ondernomen, en dat er geen redenen waren om dit tijdsverloop als verschoonbaar te beschouwen.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de gevolgen van een te late indiening volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).