ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-993 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van een ambtenaar wegens onbekwaamheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin haar beroep tegen een ontslagbesluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes ongegrond werd verklaard. Appellante was in dienst van de gemeente Goes en had verschillende functies vervuld, maar na meerdere ziekmeldingen en een periode van detachering, werd haar ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor haar functie. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat appellante niet beschikte over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en vaardigheden om haar werkzaamheden goed te vervullen. Appellante stelde in hoger beroep dat haar ongeschiktheid het gevolg was van een gebrek aan begeleiding, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat deze stelling niet werd ondersteund door de gedingstukken. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat appellante niet op het gewenste niveau functioneerde, ondanks het feit dat zij een mbo-opleiding had afgerond. De Raad oordeelde dat de verklaringen van haar leidinggevenden en begeleiders meer gewicht hadden dan de verklaring van appellante zelf. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

08/993 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 januari 2008, 07/301 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes (hierna: college)
Datum uitspraak: 23 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Namens appellante is verschenen mr. J.J. Looij, advocaat te Goes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.W.C. van Geel, advocaat te Goes, en J.C.G. Schouten, werkzaam bij de gemeente Goes.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is op 1 maart 2002 voor 32 uur per week in dienst getreden van de gemeente Goes als medewerkster in het kader van de I/D-banenregeling (Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen) en als aankomend assistent consulent geplaatst bij het bureau bijzondere voorzieningen van de afdeling sociale zaken. Na een ziekmelding op 7 april 2003 is appellante met ingang van 4 juni 2003 geplaatst als medewerkster infobalie bij het bureau werk en inkomen van de afdeling sociale zaken. Op 1 maart 2004 heeft zij zich opnieuw ziek gemeld. Met ingang van 9 januari 2006 is appellante voorlopig voor de duur van één jaar tewerkgesteld bij het steunpunt zorg vrijwilligers van de Stichting Platform Vrijwillige Thuiszorg in de Bevelanden (hierna: steunpunt).
1.2. Bij besluit van 31 oktober 2006 is aan appellante als medewerkster in het kader van de I/D-banenregeling met ingang van 1 januari 2007 met toepassing van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 6 maart 2007.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het college terecht aangenomen dat sprake was van ongeschiktheid dan wel onbekwaamheid veroorzaakt door de omstandigheid dat appellante niet beschikte over de eigenschappen, mentaliteit en instelling dan wel kennis en vaardigheden die zijn vereist voor het op een goede wijze vervullen van de werkzaamheden die haar in het kader van de I/D-banenregeling werden opgedragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om appellante om die reden te ontslaan.
3. De Raad onderschrijft dit oordeel en de gronden waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, overweegt de Raad nog het volgende.
3.1. Aan het feit dat appellante met succes een mbo-opleiding heeft gevolgd kan de verwachting worden ontleend dat appellante ook op mbo-niveau zou kunnen functioneren. De conclusie dat ze ook daadwerkelijk op mbo-niveau zou kunnen functioneren kan daaruit niet zonder meer worden getrokken. De door haar leidinggevenden en begeleiders tijdens de twee verschillende plaatsingen binnen de afdeling sociale zaken getrokken conclusie dat appellante het mbo-niveau van haar opleiding in de praktijk niet heeft kunnen halen, wordt bevestigd door de psycholoog drs. J.J. van der Weele, die op 20 juni 2005 verslag heeft gedaan van het loopbaanonderzoek dat appellante op verzoek van het college heeft ondergaan. Met de detachering bij het steunpunt heeft het college gevolg gegeven aan het advies van Van der Weele om appellante eerst werkzaamheden te laten doen op lbo-niveau, om van daaruit op te klimmen naar het niveau dat zij aankan. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank over de werkzaamheden bij het steunpunt heeft overwogen, is gebleken dat appellante ook in deze functie onvoldoende functioneerde.
3.2. De stelling van appellante dat het niet op het gewenste niveau functioneren een gevolg is van een gebrek aan begeleiding, vindt geen steun in de gedingstukken, waaronder zich diverse verslagen bevinden die zijn opgemaakt van de zeer regelmatig met appellante gevoerde (begeleidings)gesprekken. Tegenover de door appellante in geding gebrachte verklaring van [A.] bevinden zich verklaringen van [B.] en [C.], die beiden verklaren dat appellante wèl is begeleid en dat zij niet anders is behandeld of benaderd dan andere collega’s. De Raad kent in dit geval, mede tegen de achtergrond van de verslagen van begeleidingsgesprekken, meer gewicht toe aan de verklaringen van [B.] en [C.] dan aan de verklaring van [A.], omdat de verklaring van [A.] niet uitsluit dat appellante buiten waarneming van [A.] begeleiding van [C.] en [B.] heeft ontvangen.
3.3. De grief van appellante dat de overweging van de rechtbank dat in de stukken een onderbouwing is te vinden voor het standpunt van het steunpunt dat het appellante ontbrak aan motivatie, inzet en betrokkenheid, onbegrijpelijk en onjuist is, slaagt evenmin. De Raad wijst hierbij op de door de rechtbank genoemde en deels weergegeven stukken, waarop de rechtbank haar overweging heeft gebaseerd en naar het oordeel van de Raad ook heeft kunnen baseren.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD