ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7059 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1999 wegens rugklachten arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die eerder het besluit van het Uwv om de uitkering te herzien, gedeeltelijk had vernietigd. De rechtbank had geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv voldoende was onderbouwd en dat appellant in staat was de werkzaamheden te verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen ernstiger waren dan aangenomen.

Tijdens de zitting op 26 juni 2009 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn bezwaren herhaald. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Raad heeft de argumenten van appellant zorgvuldig overwogen, maar vond geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellant niet in staat was de geduide functies te verrichten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met A.C.A. Wit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2009.

Uitspraak

07/7059 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 november 2007, 07/1453 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapportage van 21 februari 2008 van bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans met de onderliggende stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kouveld.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 3 november 1998 wegens rugklachten uitgevallen als schoonmaker. Met ingang van 2 november 1999 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Bij besluit van 27 september 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 5 november 2006 ingetrokken. Het daartegen gemaakte bezwaar van appellant is bij besluit van 4 mei 2007 (het bestreden besluit) gegrond verklaard, in die zin dat het Uwv met ingang van 5 november 2006 de WAO-uitkering van appellant heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% en met ingang van 3 mei 2007 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven en beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat niet gesteld kan worden dat sprake is van een onvolledig of onzorgvuldig medische onderzoek. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding 3 mei 2007 onjuist is. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank gemotiveerd overwogen dat de functie van wikkelaar niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden. Voorts overweegt de rechtbank dat er na het vervallen van de functie van wikkelaar nog voldoende functies resteren voor de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit. Met deze functies kan appellant naar het oordeel van de rechtbank een zodanig inkomen verdienen dat hij per 3 mei 2007 voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn in de eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte bezwaren en argumenten in essentie herhaald. Het komt erop neer dat appellant van mening is dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan aangenomen en hij op 3 mei 2007 niet in staat is de geduide functies te verrichten.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die zijn opvatting dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan aangenomen ondersteunen. De Raad acht het verrichte medisch onderzoek zorgvuldig en is evenals de rechtbank van oordeel dat het standpunt van het Uwv dat er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen voldoende is onderbouwd. Naar aanleiding van de verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Raad van 10 september 2004 (LJN AR4681) overweegt de Raad dat in laatstgenoemde uitspraak een geheel andere feitencomplex ter beoordeling stond, zodat – zonder nadere toelichting door appellant – daaruit niet de conclusies kan worden getrokken dat het Uwv (ook) in deze zaak in de FML een urenbeperking had dienen aan te nemen.
5.3. Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, staat voor de Raad, gelet op de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 1 maart 2007 en 2 oktober 2007 genoegzaam vast dat appellant ten tijde hier van belang in staat was te achten de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
5.4. Uit het overwogene in 5.2 en 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten: namelijk voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand zijn gelaten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) A.C.A. Wit.
KR