ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7979
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- R. Kooper
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens exploitatie hennepkwekerij
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die van 1990 tot 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage heeft de bijstand van appellant over de periode van 20 maart 2000 tot en met 22 september 2000 ingetrokken, omdat hij in die periode een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd zonder dit te melden. Daarnaast is de bijstand over de periode van 1 februari 2004 tot en met 11 april 2005 ingetrokken, omdat appellant niet had gemeld dat hij in het buitenland verbleef. De totale kosten van bijstand die teruggevorderd werden, bedroegen € 20.340,01.
In een eerder besluit van 19 maart 2007 heeft het College het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de intrekking van de bijstand wegens verblijf elders niet werd gehandhaafd. De periodes van hennepexploitatie werden nader vastgesteld, en de terugvordering werd verlaagd tot € 15.804,48. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 8 september 2009 geoordeeld dat het College onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat appellant in de genoemde periodes een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. De Raad oordeelt dat het College niet heeft aangetoond op welke wijze het aantal hennepoogsten is berekend, en dat het College zijn standpunt niet voldoende heeft gemotiveerd. Hierdoor is het besluit van 19 maart 2007 ondeugdelijk gemotiveerd en is de aangevallen uitspraak ten onrechte in stand gelaten. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het besluit van 19 maart 2007, en draagt het College op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Daarnaast wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep. Het College dient ook het griffierecht van appellant te vergoeden.