[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 juli 2008, 07/2202 en 07/2203 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2009
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat te Beek, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H.G. Boelen. De gedingen zijn gevoegd behandeld met het geding, geregistreerd onder nummer 08/4559 AOW, waarin heden afzonderlijk uitspraak is gedaan.
1.1. In verband met bij hem bestaande arbeidsongeschiktheid ontving appellant van het Uwv een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), alsmede een toeslag krachtens de Toeslagenwet (TW).
1.2. Bij besluit van 14 juni 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per
[datum] 2007 beëindigd, omdat hij op die datum de leeftijd van 65 jaar bereikt.
1.3. Bij besluit van eveneens 14 juni 2007 heeft het Uwv de TW-toeslag van appellant per [datum] 2007 ingetrokken, omdat hij op en na die datum niet langer een loondervingsuitkering ontvangt.
1.4. Namens appellant is tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Wat betreft de leeftijd van appellant zouden er verschillende geboortedata voorliggen. Zo zou het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (BPF-bouw) een ouderdomspensioen aan appellant toekennen met ingang van [datum] 2007, terwijl de Sociale verzekeringsbank (Svb) [datum] 2007 hanteert als datum, waarop appellant 65 jaar is geworden. De identiteitskaart vermeldt slechts het geboortejaar 1942. Appellant stelt echter een oudere broer en een oudere zus te hebben; de broer is geboren op [datum] 1953.
1.5. Nadat nader onderzoek was verricht, in het kader waarvan contact werd opgenomen met de Svb, heeft het Uwv bij twee besluiten op bezwaar van 10 december 2007 (hierna: bestreden besluiten) de bezwaren van appellant tegen de beide besluiten van 8 mei 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten, onder verwijzing naar de overwegingen in haar uitspraak van dezelfde datum onder nummer 07/1714 AOW, ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de door de rechtbank genoemde jurisprudentie van de Raad in dit geval niet van toepassing is, nu appellant de datum [datum] 1942 niet zelf heeft opgegeven, doch dat deze bij de binnenkomst van appellant in Nederland door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is geschat. Aan de door appellant verstrekte informatie omtrent zijn familieleden zou onvoldoende betekenis zijn gehecht.
4.1. De Raad stelt vast dat appellant, gelet op de in het dossier aanwezige informatie van de IND, bij zijn binnenkomst in Nederland slechts twijfels heeft geuit over zijn geboortedag en -maand, maar niet over zijn geboortejaar 1942. In de voorlegger van het Uwv van 31 oktober 2007 is uiteengezet dat in een dergelijk geval 1 juli van het desbetreffende geboortejaar wordt aangemerkt als fictieve geboortedatum. Deze werkwijze is gebaseerd op werkafspraken voor de vaststelling van geboortedata ten behoeve van de uitvoeringsorganen in de sociale zekerheid, die zijn neergelegd in een circulaire van de voormalige Sociale Verzekeringsraad van 12 december 1986, nummer 7919. In zijn uitspraak van 7 april 1995, JB 1995/124 heeft de Raad deze gedragslijn geaccordeerd.
4.2. De stelling van appellant dat hij vele jaren na 1942 is geboren, berust slechts op verklaringen van hem zelf en van zijn [broer] en wordt op geen enkele wijze ondersteund door authentieke stukken die vóór de migratie van appellant naar Nederland zijn opgemaakt door de bevoegde instanties in Marokko. Zonder dergelijke controleerbare gegevens kan appellant niet in zijn stelling worden gevolgd. In dat verband verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 april 1998, 96/2310 AOW en van 18 februari 2004, LJN AO5861.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2009.
(get.) M.M. van der Kade.