ECLI:NL:CRVB:2009:BK6379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3024 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die op 23 juli 2003 uitviel als productiemedewerker vanwege klachten aan de rechter elleboog. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij appellant op 5 maart 2007 werd onderzocht door verzekeringsarts M.F.L. Smol, werd vastgesteld dat er geen ernstige afwijkingen waren en dat de klachten niet kenmerkend waren voor een acute tenniselleboog. De bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons concludeerde in haar rapport van 11 november 2008 dat er geen zodanig ernstige afname van functionaliteit was dat beperkingen voor het gebruik van de linkerarm moesten worden aangenomen. Appellant was het niet eens met deze conclusies en stelde dat zijn beperkingen door de artsen van het Uwv waren onderschat. De rechtbank Haarlem had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep bleef appellant bij zijn standpunt dat de herziening van zijn uitkering onterecht was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische en arbeidskundige grondslag van de herziening zorgvuldig was vastgesteld en dat er geen nieuwe gegevens waren die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad onderschreef de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de door appellant genoemde protocollen niet van toepassing waren op zijn situatie. De uitspraak werd gedaan op 10 december 2009.

Uitspraak

08/3024 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 april 2008, 07/8110 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van bezwaarverzekeringsarts
A.M.M. Moons van 11 november 2008 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J. Reeser, kantoorgenoot van Martens, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Nederveen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker, toen hij op 23 juli 2003 uitviel wegens klachten van de rechter elleboog. In aansluiting op het volmaken van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv met ingang van 21 juli 2004 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. De verzekeringsarts M.F.L. Smol heeft appellant op 5 maart 2007 onderzocht voor een herbeoordeling in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit. In het rapport van dit onderzoek van 5 maart 2007 zijn klachten aan de rug, rechter elleboog en rechterpols beschreven. Bij lichamelijk onderzoek zijn deze klachten niet volledig geobjectiveerd, er bestaat enige discrepantie tussen de forse klachten en het lichamelijk onderzoek, aldus Smol. Wel is er aanleiding om zeer zware rug- en rechterarm belasting te vermijden. Bij oriënterend onderzoek van de psyche zijn er volgens de verzekeringsarts geen afwijkingen, voorts geen andere aanwijzingen voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Smol heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 maart 2007.
1.3. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige E.C. van ’t Voort in een rapport van 16 april 2007, na functieduiding, het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op 56,98%.
1.4. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2007 met ingang van
19 juni 2007 de WAO-uitkering van appellant herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij besluit van eveneens 18 april 2007 heeft het Uwv appellant mededeling gedaan van de ten aanzien van hem opgestelde re-integratievisie van 16 april 2007.
2.1. Tegen beide besluiten van 18 april 2007 heeft appellant bezwaar gemaakt. In het kader van dat bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts Moons het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en informatie van de behandelend neuroloog drs. A.J. Prazsky opgevraagd. In haar rapport van 7 september 2007 heeft zij uit alle over appellant beschikbare gegevens geconcludeerd dat er bij hem geen ernstige afwijkingen zijn vastgesteld en dat verder de klachten van de rechterarm thans aspecifiek zijn en niet kenmerkend voor het bestaan van en acute tenniselleboog. Volgens Moons geven de rug- en armklachten geen indicatie voor een duurbeperking, ook niet in preventief opzicht, terwijl mogelijk bestaande psychische klachten reactief op het niet werken zijn en daarom geen structureel karakter dragen. Moons heeft de FML wel aangepast in die zin dat appellant ook beperkt wordt geacht ten aanzien van trappen lopen, zitten, langer aaneen geknield of gehurkt actief zijn evenals boven schouderhoogte werken, indien dat overstrekking van de rug vergt.
2.2. Vervolgens heeft de bezwaarbeidsdeskundige F.M.A. Havermans op 16 oktober 2007 gerapporteerd. Deze heeft geconcludeerd dat de primair geduide functies nog steeds passend kunnen worden geacht, resulterend in een mate van arbeidsongeschiktheid van 57,32%, dus vallend binnen de klasse 55 tot 65%.
2.3. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 22 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit) de bezwaren van appellant tegen beide besluiten van 18 april 2007 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef - kort samengevat - de medische en arbeidskundige grondslag van de herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 19 juni 2007 en oordeelde voorts dat het Uwv terecht en op goede gronden heeft beslist dat appellant zich dient te houden aan de in het re-integratieplan gemaakt afspraken.
4. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar zijn in bezwaar en in beroep naar voren gebrachte gronden. Hij blijft van mening dat zijn beperkingen door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Hij voelt zich gesteund door zijn behandelaars. Op en na 19 juni 2007 was en is hij volledig arbeidsongeschikt. Gelet op het geheel van de beperkingen zijn de geduide functies ongeschikt. Benadrukt is dat de beperkte functionaliteit van zijn (dominante) rechterarm ook gevolgen heeft voor de linkerarm. Ten onrechte is geen acht geslagen op de toepasselijke Protocollen (onder meer rugprotocol, depressie en overspanning). Verder is de passendheid van de functies onvoldoende gemotiveerd. Tegen de re-integratievisie zijn geen afzonderlijke gronden ingediend.
5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel over de medische en arbeidskundige grondslag van de herziening van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 14 juni 2007 te komen dan de rechtbank. De Raad, is net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellant door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. Uit alle over appellant beschikbare medische informatie, waaronder ook het rapport van bezwaarverzekeringsarts Moons van 13 november 2007, zijn geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven voor de conclusie dat appellant op de datum in geding niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte dan wel meer beperkt was dan het Uwv (in bezwaar) heeft aangenomen. In hoger beroep heeft appellant geen (nadere) gegevens overgelegd die in een andere richting wijzen. Voorts heeft bezwaarverzekeringsarts Moons in haar rapport van 11 november 2008 overtuigend gemotiveerd dat bij appellant geen sprake is van een zodanig ernstig afgenomen functionaliteit van de dominante bovenste extremiteiten, dat beperkingen dienen te worden aangenomen voor het gebruik van de linkerarm. De grond dat de door appellant genoemde Protocollen door het Uwv niet in acht zouden zijn genomen slaagt evenmin. De Raad neemt de door Moons in haar rapport van 11 november 2008 genoegzaam gemotiveerde conclusie, dat deze Protocollen, reeds gelet op de aard van de klachten en beperkingen van appellant, niet van toepassing zijn, over.
5.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van de herziening van de WAO-uitkering van appellant is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van appellant voor de aan de herziening ten grondslag gelegde functies met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Havermans van 16 oktober 2007 voldoende is toegelicht.
5.3. Tegen het oordeel van de rechtbank over de re-integratievisie heeft appellant geen afzonderlijke gronden ingediend. Ter zitting heeft appellant aangegeven dat sprake is van een “parallel belang”, in die zin dat het lot van het re-integratiebesluit afhankelijk is van het oordeel over de herziening van de WAO-uitkering van appellant. De Raad onderschrijft het in de aangevallen uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank over de re-integratievisie.
5.4. Uit de overwegingen 5.1 - 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) A.C.A. Wit.
JL