[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 juli 2008, 07/1344 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 november 2009
Namens appellante heeft mr. S. Matadin, werkzaam bij CNV BedrijvenBond te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 15 september 2008 zijn de gronden van het hoger beroep ingediend en is een rapport van 11 augustus 2008 van W.M. van der Boog, verzekeringsarts overgelegd.
Het Uwv heeft van verweer gediend. Daarbij is overgelegd een rapport van 22 september 2008 van bezwaarverzekeringsarts dr. T.J.A. Boel.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2009. Namens appellante is verschenen mr. Matadin, voornoemd, bijgestaan door J.R. Lugthart. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.Z. Groenenberg.
1.1. Namens appellante is op 10 april 2007 een aanvraag gedaan om verhoging van de haar toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar maximaal 100% van het voor haar geldende dagloon, als bedoeld in artikel 22 van de WAO.
1.2. Bij besluit van 2 mei 2007 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 19 november 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gericht tegen het besluit van 2 mei 2007 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 19 november 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daarbij overwogen, onder verwijzing naar het beleid van het Uwv zoals geformuleerd in het Besluit verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkeringen bij hulpbehoevendheid (WAO, Waz en Wajong) 1999, dat niet in geschil is dat de noodzaak bestaat voor ‘geregelde oppassing’. Met betrekking tot de vraag of ook voldaan is aan de voorwaarde ‘geregelde verzorging’, waaronder verstaan wordt hulp bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (beperkte uitleg) of bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (ruime uitleg) overwoog de rechtbank dat de noodzaak daarvan niet is komen vast te staan.
2.3. De rechtbank heeft het aannemelijk geacht dat met het toezicht houden en het verstrekken van aanwijzingen door de partner kan worden volstaan. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat de noodzaak voor geregelde verzorging onvoldoende (medisch) objectiveerbaar is, aangezien voor het fluctuerende ziektebeeld en de daarmee samenhangende, wisselende zorgbehoefte geen objectieve verklaring is te geven.
3. In hoger beroep is, onder verwijzing naar het rapport van 11 augustus 2008 van medisch adviseur Van der Boog, aangevoerd dat appellante wel degelijk bedlegerig is en hulp nodig heeft bij het in- en uit bed komen, toiletgang en dergelijke. Er is sprake van een status na CVA met als restverschijnselen visusstoornissen, lichte afasie en beperkingen van de hogere cerebrale functies als de concentratie/spanningsboog en andere regelmechanismen. Haar klachten betreffen snelle vermoeidheid, verwardheid, gebrek aan overzicht, verhoogde prikkelbaarheid, wisselende stemmingen en acceptatieproblemen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft de mening van het Uwv dat niet aannemelijk geworden is dat appellante vanwege haar aandoeningen gedwongen is tot min of meer volledige inactiviteit, in afwisseling met dagen dat zij wel activiteiten kan verrichten. De Raad ziet in de gedingstukken geen aanleiding om te twijfelen aan de mening van de bezwaarverzekeringsarts Boel dat zulks niet past bij de onderhavige pathologie. De Raad onderschrijft tevens de visie van bezwaarverzekeringsarts Boel dat ook het rapport van 11 augustus 2008 van verzekeringsarts Van der Boog geen objectief-medische aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat wel gesproken moet worden van de noodzaak van geregelde verzorging, als bedoeld in artikel 22 van de WAO en het ter zake vastgestelde beleid.
4.2. Appellante is naar het oordeel van de Raad om die reden terecht niet in aanmerking gebracht voor verhoging van haar WAO-uitkering als bedoeld in artikel 22 van de WAO. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.