[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2008, 07/898 (hierna: aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2010
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij gevoegd de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar van 18 maart 2008 en van de bezwaararbeidsdeskundige L. Lind van 25 maart 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2009 waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Gebleken is dat het onderzoek niet volledig is geweest, waarna dit is heropend. Het door appellant naar aanleiding van het verhandelde ter zitting overgelegde rapport van de psychiater W.M.J. Hassing van 1 april 2008 is vervolgens voor commentaar aan het Uwv voorgelegd.
Bij brief van 7 september 2009, met bijlagen waaronder de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar van 1 september 2009, heeft het Uwv hierop gereageerd.
Op 16 december 2009 heeft een nadere zitting plaatsgevonden waar de advocaat van appellant en de gemachtigde van het Uwv, drs. F.A. Steeman, zijn verschenen.
1.1. Appellant, geboren [in] 1958, was tot januari 1989 varkensslachter en heeft zich in april 1989, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, in verband met psychische klachten ziek gemeld. Na het einde van de wachttijd heeft hij onder andere een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is appellant herbeoordeeld en is hij op 11 juli 2006 onderzocht door de verzekeringsarts A. Sahebali. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant in staat is arbeid te verrichten die in overeenstemming is met zijn beperkingen, zoals die zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 juli 2006. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige J. Slot een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellant en waarmee hij een zodanig inkomen kan verdienen dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 30,24%.
2.1. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant om die reden met ingang van 30 oktober 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2.2. Bij besluit van 21 maart 2007 (hierna: bestreden besluit), met bijbehorende rapportages van de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar en de bezwaararbeidsdeskundige A. Kuiper, respectievelijk van 30 januari 2007 en 16 februari 2007, is het bezwaar van appellant tegen deze herziening door het Uwv ongegrond verklaard.
2.3. In de aangevallen uitspraak is het daartegen gerichte beroep van appellant ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding bestaat het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 oktober 2006 voldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat de geselecteerde functies productiemedewerker papier, karton, drukkerij (Sbc-code 111174), productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043) en textielproductenmaker (Sbc-code 111160) terecht geschikt zijn geacht voor appellant en dat de signaleringen voldoende zijn toegelicht in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Kuiper van 16 februari 2007. Mitsdien heeft het Uwv zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 oktober 2006 25 tot 35% bedraagt.
3. In hoger beroep heeft appellant allereerst medische grieven aangevoerd en gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten en dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Naar de mening van appellant heeft hij gezien zijn beperkingen geen benutbare mogelijkheden en is er sprake van een uitzonderingssituatie als bedoeld in het Schattingsbesluit. In dit verband heeft appellant aangevoerd dat het dagverhaal zoals dat door de verzekeringsarts is opgesteld niet correct en minimaal is. Appellant acht zich beperkt ten aanzien van het concentreren, het zelfstandig handelen, het handelingstempo, het buigen en het aantal uren dat gewerkt kan worden per dag. Hij heeft reeds lange tijd rug-, nek- en schouderklachten en kan hierdoor niet veelvuldig buigen. Ook indien er wel moet worden uitgegaan van de FML van 18 juli 2006 is er volgens appellant sprake van overschrijding van zijn belastbaarheid in een aantal van de hem voorgehouden functies. Wat deze functies betreft heeft appellant voorts naar voren gebracht dat hij in de functie productiemedewerker papier, karton, drukkerij de Nederlandse taal moet kunnen lezen en spreken in verband met procedures, specificaties en veiligheid. Appellant heeft echter slechts een paar jaar lager onderwijs genoten in Marokko en kan bijna niet in het Marokkaans lezen en schrijven. Het lezen in het Nederlands is nog veel ingewikkelder voor appellant en hij is hiertoe niet goed in staat. Voorts zijn er ontoelaatbare overschrijdingen op de punten handelingstempo, reiken en hoofdbewegingen. Bij de functies productiemedewerker textiel en textielproductenmaker geldt een bijzondere belasting ten aanzien van de fijne motoriek, terwijl appellant door zijn psychische klachten niet in staat is om geconcentreerd fijn motorisch werk uit te voeren. Wat deze laatste functie betreft zijn er naar de mening van appellant tevens ontoelaatbare overschrijdingen op de punten handelingstempo en reiken.
4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft de Raad geen aanleiding de aangevallen uitspraak rechtens voor onjuist te houden. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Dienaangaande merkt de Raad nog op dat de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar na kennisname van het rapport van psychiater Hassing van 1 april 2008 in haar rapportage van 1 september 2009 afdoende heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant per 30 oktober 2006 juist is weergegeven in de FML van 18 juli 2006. In deze reactie is de bezwaarverzekeringsarts - nogmaals - ingegaan op de beschikbare medische informatie en heeft geconcludeerd dat de ingebrachte rapportages geen aanleiding geven om de eerder verwoorde visie te herzien. Vastgesteld is door de bezwaarverzekeringsarts dat gesproken kan worden van dysthymie en dat niet is voldaan aan alle criteria voor de diagnose depressieve stoornis. Een verslaving aan alcohol en drugs zoals appellant die heeft, is geen ziekte of gebrek. Met de gevolgen van die verslaving is door de verzekeringsarts reeds rekening gehouden door het aannemen van uitgebreide beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, met name wat betreft het handelingstempo tijdens het werk. De Raad stelt vast dat in hoger beroep geen, niet eerder bekende, medische gegevens zijn ingebracht en dat de bekende medisch objectieve gegevens transparant, inzichtelijk en consistent zijn weergegeven en correct vertaald in beperkingen die zijn opgenomen in de FML. De Raad heeft geen aanknopingspunt gevonden de opmerkingen van de bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar voor onjuist te moeten houden. Voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen voor appellant ziet de Raad op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding. Met name bestaat er geen grond voor het aannemen van de door appellant gewenste urenbeperking. Reeds in haar rapportage van 30 januari 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar afdoende op dit punt gereageerd. Tevens blijkt uit dat rapport dat alle relevante medische informatie, waaronder die van de behandelend psychiater H. Loen, in ogenschouw is genomen en dat daarop adequaat, gemotiveerd is gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts.
4.2. De Raad is gelet op het overwogene bij 4.1. tot het oordeel gekomen dat de hierboven onder punt 2.3. genoemde functies op medische gronden terecht door het Uwv geschikt zijn geacht voor appellant. Het bestreden besluit wordt in dit opzicht gedragen door een adequate en toereikende grondslag en is tevens totstandgekomen op een wijze die de toetsing aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen kan doorstaan. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht brengt de Raad niet tot een ander oordeel. In voldoende mate en op een juiste wijze is bij het bestreden besluit rekening gehouden met alle hier van belang zijnde klachten van appellant, waaronder de psychische klachten. Wat de arbeidskundige kant van de zaak betreft stelt de Raad vast dat blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige L. Lind van 25 maart 2008 de eisen ten aanzien van het lezen van de Nederlandse taal op een zeer basaal niveau liggen, bijvoorbeeld het lezen van een eenvoudige werkopdracht, gebruiksaanwijzing of instructie. Bovendien kunnen deze stukken eventueel mondeling worden toegelicht. Appellant verblijft reeds sedert 1979 in Nederland en kan geacht worden het Nederlands op dit basale niveau te beheersen. In elk geval moet appellant volgens de bezwaararbeidsdeskundige in staat worden geacht zich dit taalniveau binnen een redelijke termijn (zes maanden) eigen te maken. De Raad onderschrijft deze opmerkingen van de bezwaararbeidsdeskundige, zodat de in dit verband geuite grieven van appellant geen doel kunnen treffen. Gelet op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar van 18 maart 2008 is de Raad voorts van oordeel dat beperkingen in de voorgehouden functies ten aanzien van concentreren, handelingstempo en zelfstandig handelen niet aan de orde zijn, omdat er bij appellant geen sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Lind van 25 maart 2008 is ten slotte voldoende gemotiveerd dat van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant op het punt van reiken in de functie textielproductenmaker geen sprake is.
4.3. Het Uwv heeft aldus bezien dan ook terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 oktober 2006 bepaald op 25 tot 35%.
4.4. De Raad ziet - zoals reeds overwogen - geen reden in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen dan gegeven in de aangevallen uitspraak, zodat deze voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht voorts geen termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door als C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010.