ECLI:NL:CRVB:2010:BL8097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6388 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van een medische urenbeperking in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan betrokkene. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts, M. Hoogeboom-Copier, voldoende heeft gemotiveerd waarom een medische urenbeperking niet noodzakelijk is. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische situatie van betrokkene grondig onderzocht en daarbij de relevante medische gegevens en rapporten betrokken. De rechtbank had eerder het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vernietigd, omdat zij vond dat onvoldoende was aangetoond dat betrokkene in staat was om zijn werk van 30 uur per week te verrichten. De Raad is echter van mening dat de rechtbank haar oordeel niet voldoende heeft onderbouwd met medische gegevens.

De Raad wijst erop dat de bezwaarverzekeringsarts zich expliciet heeft afgevraagd of er een medische urenbeperking nodig was en dat haar conclusie, dat dit niet het geval is, goed gemotiveerd is. De rechtbank had niet voldoende rekening gehouden met de medische rapporten en de argumentatie van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad benadrukt dat de bestuursrechter niet verplicht is om het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts naast zich neer te leggen, ook al is er een beleidsdocument zoals de Standaard Verminderde Arbeidsduur.

Uiteindelijk vernietigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad concludeert dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij D.J. van der Vos als voorzitter fungeerde, en de zaak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

08/6388 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 oktober 2008, 07/3134 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 19 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat te Alkmaar, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2010.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai. Betrokkene is na schriftelijke kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 5 februari 2007 heeft appellant besloten dat betrokkene met ingang van 26 september 2007 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij met inachtneming van de bij hem bestaande medische beperkingen geschikt wordt geacht voor zijn laatstelijk voor zijn uitval in een omvang van 30 uur per week verrichte werk van inpakker in WSW-verband. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 26 oktober 2007 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd. Daartoe is door de rechtbank als volgt overwogen, waarbij appellant als verweerder is aangeduid en betrokkene als eiser:
“De rechtbank is van oordeel dat de jichtaanvallen op 27 februari 2007 zodanig onder controle waren dat de jicht op zich geen reden kan zijn om tot het oordeel te komen dat eiser niet in staat moet worden geacht zijn eigen werk te doen. Reden daartoe is dat uit de informatie van de huisarts van 8 mei 2006 en eisers eigen verklaringen blijkt dat het sinds maart 2006 beter gaat wat betreft de jichtaanvallen. Eiser slikt dagelijks medicijnen ter voorkoming van de aanvallen en heeft medicijnen voor het geval zich toch nog een aanval voordoet. Hierdoor en doordat eiser goed op zijn voeding let, zijn de jichtaanvallen goed onder controle te houden.
Eiser lijdt naast zijn jicht aan de ziekte van Stargardt. Als gevolg van deze ziekte is er sprake van maatschappelijke blindheid, aldus verweerder. Weliswaar is er een praktische oplossing bedacht wat betreft het vervoer van en naar het werk in de wintermaanden, verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen rekening gehouden met de energetische belasting die deze blindheid met zich kan brengen. Daar komt bij dat eiser ook lijdt aan suikerziekte en maagproblemen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de combinatie van deze kwalen leiden tot energetische beperkingen, hetgeen ook door eiser naar voren is gebracht. De rechtbank verwijst hierbij naar het feit dat eiser als gevolg van zijn kwalen bij besluit van 15 augustus 2007 een indicatie op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening heeft gekregen. In dit besluit staat dat er goed rekening moet worden gehouden met eisers bijna-blindheid en de vele lichamelijke klachten en dat deze indicatie voornamelijk is gebaseerd op de lichamelijke klachten zoals de slechte visus, de rug- en de maagklachten. Zijn arbeidshandicap is ingedeeld in de categorie ernstig en het Centrum voor Werk en Inkomen is zelfs van mening dat van eiser geen grote arbeidsprestatie verwacht kan worden. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat er geen sprake is van een ziektebeeld wat leidt tot een energetische stoornis, echter de rechtbank is van oordeel dat dit standpunt, gezien de hiervoor genoemde omstandigheden onvoldoende is gemotiveerd.”
2.2. Op grond van de onder 2.1 weergegeven overwegingen heeft de rechtbank het bestreden besluit wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel vernietigd.
3.1 Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is gemotiveerd dat geen sprake is van een ziektebeeld dat leidt tot een energetische stoornis.
3.2. Betrokkene heeft erop gewezen dat bij hem sprake is van een sterk wisselende situatie en dat hij sinds juli 2009 in een revalidatiekliniek is opgenomen. Voorts heeft betrokkene onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad aangevoerd dat de Standaard Verminderde Arbeidsduur, waaraan appellant zijn standpunt ontleent, een beleidsdocument is dat een instructie behelst voor verzekeringsartsen, waaraan de bestuursrechter bij de vaststelling van de feiten niet is gebonden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het bestreden besluit steunt op het rapport van 27 augustus 2007 van de bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier. Aan dit rapport valt te ontlenen dat zij beschikte over inlichtingen van de behandelende oogartsen en huisarts, het door de verzekeringsarts M.J. van Rosmalen opgemaakte rapport van 27 december 2006 en het rapport van 1 juni 2006 dat door een arts van het Uwv is opgesteld in het kader van een deskundigenoordeel over de vraag of betrokkene per 6 maart 2006 voor zijn eigen werk geschikt was. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts de hoorzitting bijgewoond en van haar indrukken van betrokkene in haar rapport melding gemaakt. Tevens heeft zij daarin verslag gedaan van door haar verricht aanvullend lichamelijk onderzoek bij betrokkene. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst aangepast met betrekking tot frequent buigen en zwaar tillen in verband met de bij appellant aanwezige rug- en maagklachten. In haar uitvoerige beschouwing van de gezondheidssituatie van betrokkene heeft de bezwaarverzekeringsarts zich afgevraagd of de bij betrokkene bestaande ziektebeelden aanleiding geven tot een medische urenbeperking. Die vraag is ontkennend beantwoord, omdat er geen sprake is van een ziektebeeld dat leidt tot een energetische stoornis dan wel een toegenomen slaapbehoefte. Ook uit preventief oogpunt is er geen reden voor een urenbeperking, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
4.3. De Raad is van oordeel dat, nu de bezwaarverzekeringsarts zich nadrukkelijk heeft afgevraagd of een medische urenbeperking noodzakelijk was en daarbij, gelet op de bewoordingen van haar rapport, de in de Standaard Verminderde Arbeidsduur genoemde categorieën als leidraad heeft gehanteerd, niet gezegd kan worden dat haar oordeel dat een medische urenbeperking niet geïndiceerd is niet naar behoren is gemotiveerd.
4.4. De onder 2.1 weergegeven motivering van de rechtbank behelst in essentie haar eigen opvatting dat bij de ziektebeelden van betrokkene, in combinatie beschouwd, sprake moet zijn van een energietekort van zodanige omvang dat van betrokkene niet valt te vergen dat hij in de door hem gewerkte omvang van 30 uur per week zijn eigen werk verricht, althans dat de andersluidende opvatting van appellant in het licht van alle medische gegevens onvoldoende is gemotiveerd. De Raad volgt de rechtbank in die opvatting niet, nu die niet gesteund wordt door de voorhanden zijnde medische gegevens. De rechtbank heeft haar oordeel ook niet doen steunen op een door haar ingewonnen advies van een medisch deskundige. De enkele verwijzing naar het WSW-indicatiebesluit van 15 augustus 2007 is niet toereikend om te onderbouwen dat het ontbreken van de noodzaak van een medische urenbeperking door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende is gemotiveerd.
4.5. In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts in reactie op de aangevallen uitspraak bij rapport van 3 november 2008 nogmaals gemotiveerd waarom een medische urenbeperking niet noodzakelijk is. Die argumentatie is van de zijde van betrokkene niet met gegevens van medische aard die betrekking hebben op de medische situatie van betrokkene ten tijde hier in geding, bestreden.
4.6. De stelling van betrokkene dat volgens rechtspraak van de Raad de bestuursrechter bij de vaststelling van de feiten niet gebonden is aan de Standaard Verminderde Arbeidsduur betekent geenszins, anders dan betrokkene mogelijk meent, dat de bestuursrechter verplicht is een met behulp van deze standaard door de bezwaarverzekeringsarts gevormd medisch oordeel naast zich neer te leggen.
4.7. De aangevallen uitspraak komt gelet op het hiervoor overwogene voor vernietiging in aanmerking. Het inleidend beroep zal de Raad ongegrond verklaren.
4.8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.E.P.M. Bary.
EK