ECLI:NL:CRVB:2010:BL8596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-737 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding voor tandheelkundige ingrepen in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2010 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, die in Spanje woont, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerster van 18 december 2008, waarin zijn aanvraag voor vergoeding van tandheelkundige ingrepen werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de gebitsklachten van de appellant niet konden worden gerelateerd aan de vervolging, maar aan andere oorzaken. De appellant, geboren in 1940, had tijdens de oorlogsjaren ondergedoken gezeten bij zijn grootmoeder, omdat zijn ouders waren geïnterneerd in Kamp Westerbork. Hij was in 1977 erkend als vervolgde en ontving een periodieke uitkering vanwege psychische klachten die verband hielden met zijn vervolging.

De appellant had verzocht om vergoeding van tandheelkundige ingrepen, die hij noodzakelijk achtte. De verweerster had deze aanvraag afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de gebitsklachten voortkwamen uit de vervolging. De Raad overwoog dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat zijn voedselsituatie tijdens de onderduik zo slecht was dat dit de gebitsklachten kon verklaren. De Raad concludeerde dat de verweerster de aanvraag terecht had afgewezen en dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

09/737 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Spanje, (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 11 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 18 december 2008, kenmerk BZ 48047, JZ/E70/2008 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2010. Appellant is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren [in] 1940 is blijkens de gedingstukken, vanaf 1942 een aantal jaren bij zijn grootmoeder ondergedoken geweest omdat zijn ouders waren geïnterneerd in Kamp Westerbork. Dit heeft geduurd tot de zogenoemde ontsterring van de moeder van appellant in februari 1944. Bij besluit van 28 juli 1977 is appellant erkend als vervolgde in de zin van de Wet en is aan hem een periodieke uitkering toegekend omdat bij medisch onderzoek was gebleken dat hij psychische klachten ondervindt, welke ten dele in verband staan met de vervolging.
1.2. Bij brief van 17 juni 2008 heeft appellant een prijsopgave betreffende een aantal noodzakelijk geachte tandheelkundige ingrepen naar verweerster gestuurd en verzocht om vergoeding daarvan.
1.3. Bij besluit van 25 juli 2008, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster deze aanvraag afgewezen omdat de gebitsklachten niet aan de vervolging kunnen worden gerelateerd, maar door andere oorzaken zijn ontstaan.
1.4. Appellant stelt in beroep dat zijn gebitsproblemen een gevolg zijn van de slechte voedingssituatie tijdens de oorlogsjaren, gedurende welke hij ondergedoken heeft gezeten bij zijn grootmoeder.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden en overweegt dienaangaande het volgende.
2.1. Verweerster heeft beleid ontwikkeld met betrekking tot vergoeding van de kosten van het herstel van gebitsschade in het kader van de Wet. Uitgangspunt hierbij is dat in het vervolgingsverleden van de aanvrager aanknopingspunten gevonden kunnen worden, die een mogelijke verklaring geven voor het ontstaan van de bedoelde schade. Eén van die aanknopingspunten kan zijn het in de leeftijdsperiode van 0 tot 12 jaar opgesloten zijn in een gevangenis of kamp gedurende langere tijd, omdat het ontberen van goed voedsel van invloed geweest kan zijn op de vorming van het gebit. In geval van onderduik wordt in het algemeen aangenomen dat de voedselsituatie niet verschilde van die van personen die niet waren ondergedoken.
2.2. Uit de gedingstukken, in het bijzonder de ten behoeve van de erkenning als vervolgingsslachtoffer opgemaakte rapporten, blijkt niet dat de voedselsituatie van appellant tijdens de onderduik bij zijn grootmoeder zo slecht was dat deze vergeleken zou kunnen worden met de hiervoor bedoelde voedselsituatie in gevangenissen en kampen.
2.3. Appellant heeft in bezwaar een verklaring overgelegd van de huisarts van zijn overleden moeder, waarin deze stelt dat de gebitsklachten van appellant gerelateerd kunnen worden aan de onderduik, maar een medische of feitelijke onderbouwing van dit standpunt wordt in die verklaring niet gegeven. Ook met de verklaring van de Spaanse tandarts - inhoudende dat appellant hem verteld heeft dat hij gedurende de onderduik-periode aan ondervoeding heeft geleden - is naar het oordeel van de Raad onvoldoende aannemelijk geworden dat de voedselsituatie van appellant tijdens de onderduikperiode wezenlijk veel slechter was dan van personen die niet waren ondergedoken.
2.4. Onder deze omstandigheden kan de Raad de stelling van appellant, dat zijn huidige gebitsproblematiek een gevolg is van de vervolging, niet onderschrijven. Verweerster heeft de aanvraag van appellant terecht afgewezen en de hiervoor onder 2 vermelde vraag dient bevestigend beantwoord te worden.
3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD