op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2009, 08/540 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 08/622 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 mei 2010
Namens appellante heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2010.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klijnstra.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma.
1.1. Bij besluit van 25 juni 2007 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat voor haar met ingang van 6 juni 2007 geen recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt in de zin van deze wet wordt beschouwd.
1.2. Bij besluit van 23 januari 2008 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 juni 2007 ongegrond verklaard.
2.1. Bij besluit van 28 november 2007 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 3 december 2007 geen recht heeft op uitkering ingevolge de Ziektewet, omdat zij op en na deze datum niet ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid, zijnde de functies die bij de beoordeling in het kader van de Wet WIA zijn geselecteerd.
2.2. Bij besluit van 12 februari 2008 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 november 2007 ongegrond verklaard.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische grondslag van bestreden besluit 1 deugdelijk. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat bij appellante, zoals tussen partijen niet in geschil is, sprake is van een matige tot ernstige depressie en dat het Uwv, gelet op het door psychiater W.M.J. Hassing op 21 november 2007 op verzoek van het Uwv uitgebrachte expertiserapport, voldoende beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank is verder van oordeel dat met de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen urenbeperking van 30 uur per week voldoende rekening is gehouden met de klachten en beperkingen van appellante, zoals die blijken uit de medische gedingstukken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het rapport van voornoemde psychiater niet blijkt dat appellante daartoe niet in staat zou zijn en dat appellante zelf geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat zij geen 6 uur per dag zou kunnen werken.
3.2. Gelet op de medische informatie in het dossier, met name die van de behandelend neuroloog, cardioloog en oogarts, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht geen beperkingen aangenomen met betrekking tot de gestelde lichamelijke klachten van appellante, te weten de rug-, knie- en oogklachten.
3.3. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank overwogen dat de functie schoonmaker hotel (Sbc-code 111332) vanwege het hoge handelingstempo niet voor appellante geschikt is. Naar het oordeel van de rechtbank resteren echter voldoende functies waarop de schatting kan worden gebaseerd, zij het dat de geschiktheid van die functies eerst in beroep door een bezwaararbeidsdeskundige afdoende is toegelicht. Dit in aanmerking genomen, heeft de rechtbank bij aangevallen uitspraak 1, onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad, bestreden besluit 1 wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven.
4. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij, onder verwijzing naar hetgeen in aangevallen uitspraak 1 reeds ten aanzien van de belastbaarheid van appellante is overwogen, in aanmerking genomen dat appellante volgens de verzekeringsarts na een proces van rouw na het overlijden van haar schoonzus ten tijde hier in geding weer belastbaar was overeenkomstig de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), opgemaakt bij de beoordeling in het kader van de Wet WIA. Van relevante afwijkingen op lichamelijk gebied is bij de bezwaarverzekeringsarts verder niet gebleken, terwijl deze arts evenmin aanwijzingen heeft gevonden voor ernstigere beperkingen dan in vorenbedoelde FML opgenomen.
5.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank in aangevallen uitspraak 1 en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapporten van 26 november 2007 en 10 juni 2008 afdoende gemotiveerd dat voormeld rapport van de psychiater Hassing niet hoeft te leiden tot meer of zwaardere beperkingen. Ook de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat op grond van de depressie er reden is voor een urenbeperking, maar dat niet valt in te zien dat appellante slechts 2 uur per dag zou kunnen werken en met 6 uur per dag zou worden overbelast, staat naar het oordeel van de Raad niet op gespannen voet met het door voornoemde psychiater uitgebrachte rapport, waarin een GAF-score van 60 is vermeld. De bezwaarverzekeringsarts heeft er in dit verband op gewezen dat structuur in het werk en de werkomgeving van groot belang is. Appellante heeft haar standpunt dat haar belastbaarheid in dit opzicht is overschat ook niet met medische gegevens onderbouwd.
Aan de verwijzing door appellante naar het Verzekeringsgeneeskundig Protocol Depressieve Stoornis moet de Raad voorbijgaan nu bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling eerst met ingang van 1 juli 2007 van dit protocol gebruik wordt gemaakt. Dit protocol was op de datum die hier ter beoordeling staat - 6 juni 2007 - dus nog niet van toepassing.
5.2. De in hoger beroep - grotendeels bij wijze van herhaling van hetgeen in beroep is gesteld - door appellante aangevoerde arbeidskundige gronden vormen, naar in het vorenoverwogene ligt besloten, voor de Raad evenmin aanleiding voor een ander oordeel.
5.3. De Raad verenigt zich eveneens met aangevallen uitspraak 2 en onderschrijft de daarin neergelegde overwegingen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat appellante haar in hoger beroep herhaalde standpunt, dat haar beperkingen op de hier in geding zijnde datum van dien aard waren dat zij niet 30 uur per week in één van vorenbedoelde functies kon werken niet met medische gegevens heeft onderbouwd.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.