ECLI:NL:CRVB:2010:BM7000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/978 WWB + 10/1403 WWB-VV e.a.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening door illegaal verblijvende vreemdelingen in Nederland met betrekking tot bijstandsaanvragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2010 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van vier illegaal verblijvende vreemdelingen van Chinese nationaliteit. De verzoekers hadden aanvragen om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvragen werden afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de verzoekers hun feitelijke verblijfplaatsen niet hadden willen prijsgeven, waardoor niet kon worden vastgesteld of zij recht hadden op bijstand. De verzoekers vreesden dat zij bij het prijsgeven van hun verblijfplaatsen door de vreemdelingenpolitie zouden worden opgepakt en vastgezet.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzoekers de inlichtingenverplichting niet waren nagekomen. Het verstrekken van alleen postadressen was onvoldoende om recht op bijstand vast te stellen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de verzoekers vrijstelden van deze verplichting. De kans dat de verzoekers in vreemdelingenbewaring zouden worden gesteld, werd niet groot geacht, mede gezien eerdere uitspraken van de Raad van State. De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.

De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie over het woonadres voor het verkrijgen van bijstand en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

10/978 WWB en 10/1403 WWB-VV
10/979 WWB en 10/1405 WWB-VV
10/980 WWB en 10/1406 WWB-VV
10/977 WWB en 10/1156 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van de verzoeken om voorlopige voorziening van:
[verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3] en [verzoeker 4] (hierna: verzoekers),
in verband met de hoger beroepen van:
verzoekers
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2009, 09/3959 en 09/3789, 09/3961 en 09/3793, 09/3962 en 09/3792, 09/3963 en 09/3794 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
verzoekers
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College)
Datum uitspraak: 25 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens verzoekers heeft mr. R.W. Koevoets eveneens verzoeken om voorlopige voorzieningen gedaan.
Namens het College zijn verweerschriften ingediend met betrekking tot de hoger beroepen namens [verzoeker1], [verzoeker 2] en [verzoeker 4].
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2010. Namens verzoekers zijn verschenen mr. S.C. van Paridon en mr. W.L.C. Rijk, kantoorgenoten van mr. Koevoets. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.R. van der Heijden-Wijnen, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
1.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Verzoekers zijn meerderjarige vreemdelingen van gestelde Chinese nationaliteit. Zij zijn niet eerder in Nederland toegelaten en hebben op uiteenlopende data in het voorjaar van 2009 verzoeken ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) onder de beperking “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken”. Verzoekers stellen in verband met het ontbreken van identiteitsbewijzen en/of reisdocumenten vooralsnog niet naar China terug te kunnen keren, omdat zij daar zonder geldige reispapieren niet worden toegelaten.
2.2. Verzoekers hebben zich op 22 januari 2009 bij het Centrum voor Werk en Inkomen gemeld voor het indienen van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
2.3. Bij besluiten van 13 mei 2009 heeft het College die aanvragen afgewezen.
2.4. Bij besluiten van 25 september 2009 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 13 mei 2009 ongegrond verklaard. Deze besluiten berusten op het standpunt van het College dat verzoekers de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen nu verzoekers hun feitelijke verblijfplaatsen niet hebben willen prijsgeven en dat als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of zij recht hebben op bijstand.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 25 september 2009 ongegrond verklaard en de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Awb afgewezen.
4. Verzoekers hebben zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad stelt eerst vast dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 22 januari 2009, de datum van de aanvragen, tot en met 13 mei 2009, de datum waarop de primaire besluiten zijn genomen.
5.2. Voorts stelt de Raad vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoekers hun feitelijke verblijfplaats in de hier te beoordelen periode niet hebben willen prijsgeven. Als reden hiervoor is aangegeven dat verzoekers als hier te lande verblijvende illegale Chinezen vrezen dat zij op aangeven van de gemeente Rotterdam door de vreemdelingenpolitie zullen worden opgepakt en vastgezet, zodra zij hun feitelijke woonadres eenmaal bekend hebben gemaakt.
5.3. Verzoekers hebben in het kader van hun aanvragen wel adressen opgegeven. [verzoeker1] heeft een adres in [plaatsnaam 1] opgegeven, [verzoeker 3] een adres in [plaatsnaam 2], [verzoeker 4] een adres in [plaatsnaam 3] en een in [plaatsnaam 4] en [verzoeker 2] een adres in [plaatsnaam 5]. Die adressen blijken echter slechts postadressen te zijn. Gebleken is dat op het door [verzoeker 2] opgegeven adres een snackbar is gevestigd, waar men feitelijk niet woonachtig kan zijn. De gemachtigde van verzoekers heeft ook ter zitting geen uitsluitsel kunnen of willen geven omtrent de woonadressen van de verzoekers ten tijde als hier van belang. De gemachtigde heeft slechts aangegeven dat hem bekend is dat verzoekers daadwerkelijk binnen de gemeente [plaatsnaam 5] verblijven en dat hij de exacte adressen van twee verzoekers kent.
5.4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is iemand die aanspraak maakt op bijstand verplicht juiste en volledige informatie te verstrekken over zijn woonadres, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Het woonadres is met name van belang om de woon- en leefsituatie van de betrokkene en derhalve het recht op en de hoogte van de bijstand te kunnen vaststellen. Het enkel verstrekken van een postadres is daartoe ontoereikend en leidt tot schending van de inlichtingenverplichting, met als gevolg dat, behoudens uitzonderlijke situaties, niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, betrokkene recht op bijstand heeft.
5.5. De voorzieningenrechter ziet in de door verzoekers aangevoerde omstandigheden niet een uitzonderlijke situatie als onder 5.4 bedoeld. De kans dat verzoekers in (vreemdelingen)bewaring zullen worden gesteld indien zij hun verblijfplaatsen zouden prijsgeven, moet, gelet op de door verzoekers zelf in het geding gebrachte uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 september 2008, LJN BE9987, niet groot worden geacht. Volgens de gemachtigde van verzoekers vindt inbewaringstelling van illegale vreemdelingen zoals verzoekers in de praktijk nog steeds plaats. Mede gelet op de omstandigheid dat verzoekers zich dan op de uit vorengenoemde uitspraak blijkende onrechtmatigheid van die inbewaringstelling kunnen beroepen, ziet de Raad hierin niet een verschoonbare omstandigheid voor het niet opgeven van de woonadressen.
5.6. Uit het onder 5.1 tot en met 5.5 overwogene volgt dat de voorzieningenrechter met de voorzieningenrechter van de rechtbank van oordeel is dat verzoekers de inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen en dat als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of zij recht op bijstand hebben, zodat hun aanvragen om bijstand terecht door het College zijn afgewezen.
5.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.8. Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van voorlopige voorzieningen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
in de hoofdzaken:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
op de verzoeken om voorlopige voorziening:
Wijst de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) C. de Blaeij.
AV