ECLI:NL:CRVB:2010:BM7281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2324 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake afkoop van pensioen en bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. Het verzoek was ingediend in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 maart 2010, waarin de rechtbank het besluit van het College om de afkoopsom van een pensioen als inkomen te beschouwen, had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de afkoopsom als vermogen moest worden aangemerkt en dat het College eerst had moeten vaststellen of de vermogensvrijstelling was overschreden voordat het recht op bijstand werd beoordeeld.

De voorzieningenrechter overwoog dat de enkele omstandigheid dat de aangevallen uitspraak naar het oordeel van verzoeker niet in stand zal kunnen blijven, op zichzelf niet voldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker had aangevoerd dat er een spoedeisend belang was, omdat er meerdere zaken in behandeling waren betreffende de afkoop van pensioenen voor het vijfenzestigste levensjaar. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de uitvoering van de aangevallen uitspraak onoverkomelijke organisatorische en financiële problemen zou opleveren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er was geen aanleiding voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

10/2324 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 maart 2010, 09/2008, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene), wonende te Maastricht
en
verzoeker.
Datum uitspraak: 1 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren 14 februari 1972, ontvangt sinds 7 april 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij brief van 8 juli 2009 heeft betrokkene verzoeker meegedeeld dat hij in verband met de afkoop van zijn pensioenafspraken door de Stichting Pensioenfonds VNU per 1 juli 2009 een bedrag van € 1.038,09 (hierna: afkoopsom) heeft ontvangen.
1.3. Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft verzoeker de afkoopsom van € 1.038,09 aangemerkt als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB en deze volledig in mindering gebracht op de uitkering van betrokkene. Omdat daardoor de inkomsten van betrokkene in de maand juli 2009 hoger waren dan de voor hem geldende bijstandsnorm, had betrokkene over de maand juli 2009 geen recht op bijstand.
1.4. Bij besluit van 27 november 2009 heeft verzoeker het door betrokkene gemaakte bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2009 ongegrond verklaard.
1.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover voor deze procedure van belang, het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 november 2009 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en verzoeker opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. Tevens heeft zij bepalingen omtrent het griffierecht gegeven. De rechtbank is - kort samengevat- van oordeel dat verzoeker de ontvangen afkoopsom ten onrechte als inkomen in aanmerking heeft genomen. Volgens de rechtbank moet de afkoopsom aangemerkt worden als vermogen waarover betrokkene had kunnen beschikken. Verzoeker had dan ook bij de beoordeling van het recht op bijstand eerst moeten vaststellen of door de ontvangst van de afkoopsom het (bij de aanvang van de bijstand vastgestelde) bedrag van vermogensvrijstelling werd overschreden.
2. Verzoeker heeft verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak tot op het hoger beroep is beslist.
3. Naar aanleiding van dit verzoek overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. Volgens - inmiddels - vaste rechtspraak van de Raad, zie onder meer de uitspraak van 2 december 2003, LJN AO0764, is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet bedoeld om door middel van de zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
3.3. Verzoeker heeft aangevoerd dat er een spoedeisend belang is, omdat de rechtbank Maastricht bij uitspraak van 19 maart 2010, 09/1462, in een soortgelijke zaak een gelijkluidende uitspraak heeft gedaan. Tevens heeft verzoeker nog een aantal zaken in behandeling betreffende afkoop van pensioenen voor het vijfenzestigste levensjaar, waarin nog een primair besluit genomen dient te worden. Verzoeker acht een finale uitspraak spoedeisend en noodzakelijk ten behoeve van een eenduidige rechtsopvatting.
3.3. De voorzieningenrechter ziet hierin geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
De enkele omstandigheid dat de aangevallen uitspraak naar het oordeel van verzoeker niet in stand zal kunnen blijven, vormt op zichzelf niet een voldoende grondslag voor het oordeel dat een spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening vordert. De wetgever heeft immers aan het instellen van hoger beroep in zaken als de onderhavige uitdrukkelijk geen schorsende werking willen toekennen en daarmee het risico van mogelijke problemen bij de naleving van een in hoger beroep aangevochten uitspraak bij het betrokken bestuursorgaan gelegd.
3.4. De omstandigheid dat verzoeker meerdere zaken in behandeling heeft betreffende afkoop van pensioenen voor het vijfenzestigste levensjaar maakt dat niet anders. Voor zover de door verzoeker bestreden overwegingen van de rechtbank betekenis hebben voor de door verzoeker te behandelen zaken van andere personen dan betrokkene, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat uitvoering van de aangevallen uitspraak voor verzoeker(s organisatie) onoverkomelijke organisatorische en financiële problemen zal opleveren. Verzoeker heeft slechts meegedeeld dat hij een “aantal zaken” betreffende afkoop van pensioenen voor het vijfenzestigste levensjaar in behandeling heeft. Niet duidelijk is gemaakt om hoeveel zaken het gaat en hoe groot de mogelijke financiële gevolgen zullen zijn.
3.5. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder zitting.
4. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) P.M. Okyay-Bloem
AV