08/6363 WIA en 09/5090 ZW
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2008, 07/1649 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 23 juli 2009, 08/1787 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 juli 2010
Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2010, waarbij de zaken gevoegd zijn behandeld. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.
1. Appellant was werkzaam als fulltime pizzabakker toen hij op 22 september 2003 volledig uitviel wegens longklachten. Later ontwikkelde appellant ook psychische klachten. Bij besluit van 2 september 2004 is appellant per einde wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is gesteld op minder dan 15%. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Op 4 mei 2005 heeft appellant zich - vanuit de situatie waarin hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving - ziek gemeld wegens psychische en long klachten. Naar aanleiding van zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 18 januari 2007 onderzocht door een verzekeringsarts die beperkingen vaststelde voor mentaal stresserende aspecten, zoals veelvuldige deadlines, hoge eisen aan concentratie, hecht samenwerken, directe conflicthantering en zware verantwoordelijkheid. Daarnaast moest rekening worden gehouden met een beperkte fysieke belastbaarheid in een overigens stofvrije werkomgeving en is appellant vanwege zijn medicijngebruik beperkt geacht voor werk op gevaarlijke plaatsen. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
3. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige een viertal functies geselecteerd uit het Claim Boordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en op grond daarvan het verlies aan verdiencapaciteit van appellant berekend op 8,79%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2007 geweigerd om appellant per 2 april 2007 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 juni 2007 ongegrond verklaard. Appellant is tegen dit besluit (hierna: bestreden besluit 1) in beroep gegaan.
4. Per 8 januari 2008 heeft appellant zich vanuit de WW-situatie opnieuw ziek gemeld met psychische klachten en pijnklachten van de rechterlong. Na medisch onderzoek op 26 maart 2008 heeft de verzekeringsarts appellant per 3 april 2008 hersteld verklaard voor de hem destijds in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functies. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 27 maart 2008 geweigerd om appellant met ingang van 3 april 2008 nog verder een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te betalen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 14 mei 2008 ongegrond verklaard. Ook tegen dit besluit (hierna: bestreden besluit 2) is appellant in beroep gegaan.
5. In de zaak van de WIA-aanvraag heeft de psychiater R. Tonneijck op verzoek van de rechtbank appellant onderzocht en van zijn bevindingen aan de rechtbank verslag uitgebracht. Tonneijck is het eens met het Uwv dat bij appellant sprake is van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming en acht daarnaast bij appellant sprake van een zeer beperkt copingsmechanisme. Volgens Tonneijck moet appellant in het licht van de aanpassingsstoornis en de depressieve stemming in staat worden geacht om 40 uur per week te werken. Vanwege het feit dat appellant al jarenlang niet meer deelneemt in het arbeidsproces, volledig gefixeerd is geraakt in apathie, zeer prikkelbaar is en tot niets komt, acht Tonneijck het vanuit re-integratieoogpunt van belang dat appellant de kans krijgt om eerst vanuit 20 uur per week langzaamaan weer aan het arbeidsritme te kunnen wennen.
Namens appellant is bij brief van 19 juni 2008 een reactie op het rapport van Tonneijck gegeven. Appellant acht het onderzoek van Tonneijck onzorgvuldig tot stand gekomen aangezien geen inlichtingen zijn verkregen van de behandelende psychiater dr. V. Rohak. Namens het Uwv is bij brief van 14 juli 2008 op het rapport van Tonneijck gereageerd. Daarbij is aangegeven dat de bevindingen van Tonneijck geen aanleiding geven om terug te komen van het eerder door het Uwv ingenomen standpunt.
6. De rechtbank heeft geen reden gezien om af te wijken van het oordeel van haar deskundige dat kan worden ingestemd met de belastbaarheid van appellant zoals is weergegeven in de FML van 2 april 2007. Volgens de rechtbank is het onderzoek van de deskundige zorgvuldig en volledig geweest en is de conclusie afdoende gemotiveerd. Anders dan appellant kan de rechtbank niet inzien dat persoonlijk contact van Tonneijck met de psychiater Rohak toegevoegde waarde zou hebben, aangezien Rohak de door de behandelende psycholoog/psychotheraeut, C. Sener, op 20 februari 2008 verstrekte brief met inlichtingen mede heeft ondertekend. Daarbij komt dat in deze brief is vermeld dat bij verdere vragen contact kan worden opgenomen met de heer Sener.
Over de opvatting van Tonneijck dat vanuit het oogpunt van re-integratie voor appellant een urenbeperking aan de orde is, is de rechtbank van oordeel dat aspecten van re-integratie buiten het aan de orde zijnde beoordelingskader dienen te blijven. De vraag waarom het gaat is of appellant op 2 april 2007 op basis van rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek ongeschikt is tot het verrichten van werk gedurende 40 uur per week en deze vraag heeft de deskundige ontkennend beantwoord. Ten aanzien van de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties is de rechtbank van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies voor appellant geschikt zijn. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
7. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank gewezen op de hierboven genoemde bevindingen uit het onderzoek van de psychiater Tonneijck. Uit dit onderzoek kwam eveneens naar voren dat zich bij appellant in de periode van 2 april 2007 tot en met 22 april 2008 (de datum van onderzoek door Tonneijck) geen nieuwe medische ontwikkelingen hebben voorgedaan. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellant met ingang van 3 april 2008 de hem in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde voorbeeldfuncties moet kunnen verrichten.
8. In hoger beroep heeft appellant in beide zaken volstaan met de niet onderbouwde herhaling van zijn standpunt dat het onderzoek van de rechtbankdeskundige Tonneijck onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu die deskundige geen contact heeft gelegd met de behandelende psychiater van appellant dr. V. Rohak. De Raad heeft echter daarin geen aanknopingspunten gevonden om de rechtbank niet te volgen in haar overwegingen als weergegeven in 6 en 7. De Raad onderschrijft dan ook die overwegingen.
9. Dit betekent dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
10. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter, en C.P.J. Goorden en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2010.