ECLI:NL:CRVB:2010:BN3608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5980 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 1 oktober 2008 geoordeeld dat het Uwv ten onrechte had geweigerd om de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. De rechtsbijstand was verleend door Van Wageningen, die werkzaam is bij Nuijten en Van Wageningen B.V. te Etten-Leur. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van Van Wageningen niet alleen bestonden uit re-integratie- en outplacementdiensten, maar ook uit juridische dienstverlening, wat hem kwalificeert als beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Raad heeft de beroepsgrond van het Uwv verworpen, waarin werd gesteld dat Van Wageningen geen professionele rechtshulpverlener is en dat zijn werkzaamheden niet als beroepsmatig kunnen worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat het niet gaat om het aantal keren dat iemand als rechtshulpverlener optreedt, maar om de feitelijke invulling van het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de kosten van de rechtsbijstand moest vergoeden, wat resulteerde in een proceskostenvergoeding van € 805,- voor de betrokkene.

De uitspraak is van belang voor de interpretatie van wat onder beroepsmatig verleende rechtsbijstand valt en benadrukt dat ook niet-juristen die in een professionele hoedanigheid rechtsbijstand verlenen, onder bepaalde voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor vergoeding van hun kosten. De Raad heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffierechten vastgesteld op € 433,- voor het Uwv.

Uitspraak

08/5980 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 oktober 2008, 07/9622 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft I. van Wageningen, werkzaam bij Nuijten en Van Wageningen B.V. te Etten-Leur, een verweerschrift ingediend. Hierop heeft appellant een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010, waar namens appellant is verschenen M. de Bluts-Alsemgeest. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door Van Wageningen, voornoemd.
De Raad heeft de behandeling geschorst teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen nadere stukken aan appellant te doen toekomen.
Namens betrokkene zijn brieven (met bijlagen) van 16 februari 2010 en 12 maart 2010 verstrekt. Appellant heeft bij brief van 2 maart 2010 zijn standpunt nader toegelicht.
Op de zitting van de Raad van 25 juni 2010 is het geding wederom ter behandeling aan de orde gesteld. Namens partijen zijn dezelfde gemachtigden verschenen als bij de voorgaande zitting.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.1. De rechtbank heeft, met bepalingen omtrent betaling van proceskosten en vergoeding van griffierecht, het beroep van betrokkene tegen een besluit van 6 november 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en een primair besluit van 14 maart 2007 herroepen.
2. Het hoger beroep van appellant beperkt zich tot de vraag of de rechtbank appellant terecht heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Appellant stelt zich op het standpunt dat de door
Van Wageningen aan betrokkene verleende rechtsbijstand geen beroepsmatig verleende rechtsbijstand is, omdat Van Wageningen geen professionele rechtshulpverlener is en het verlenen van rechtsbijstand geen vast bestanddeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Ook is appellant niet gebleken van enige juridische scholing van Van Wageningen. Van Wageningen is de re-integratiecoach en ziektebegeleidster van betrokkene. Appellant heeft gewezen op de website van Van Wageningen. Ten slotte heeft appellant gewezen op een uitspraak van de Raad van
22 maart 2010 (LJN BM0522) en aangevoerd dat Van Wageningen, gelet op het geringe aantal afgedane bezwaar- en beroepszaken per jaar waarbij proceskosten zijn vergoed, slechts incidenteel rechtsbijstand verleent.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de door Van Wageningen verleende rechtsbijstand aan te merken is als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1 van het Bpb, welke een vast bestanddeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. De Raad heeft in de beschrijving op de website “nuijtenenvanwageningen.nl” van de door Nuijten en Van Wageningen te verlenen juridische dienstverlening en in de in hoger beroep door Van Wageningen overgelegde stukken geen aanwijzingen gevonden voor een andersluidend oordeel. De Raad acht door Van Wageningen afdoende uiteengezet dat de beroepsmatige werkzaamheden van Nuijten en Van Wageningen B.V. in hoofdzaak bestaat uit zakelijke dienstverlening op het gebied van re-integratie-, herplaatsings- en outplacementtrajecten, maar dat de werkzaamheden ook zakelijke juridische dienstverlening, c.q. het professioneel verlenen van rechtsbijstand, omvatten. De beroepsgrond van appellant dat sprake is van incidenteel verleende rechtsbijstand, doet volgens de Raad daaraan niet af. Naar het oordeel van de Raad is niet bepalend het aantal keren dat Van Wageningen als rechtshulpverlener heeft opgetreden, maar bepalend of Van Wageningen feitelijk invulling heeft gegeven aan het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand.
3.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht termen aanwezig om appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 433,- wordt geheven;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 805,-.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R.L. Venneman.
EV