ECLI:NL:CRVB:2010:BO3280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1456 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de vastgestelde medische beperkingen van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds september 1998 een WAO-uitkering, laatstelijk vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het Uwv had in een besluit op bezwaar van 20 augustus 2008 het bezwaar van appellant tegen deze vaststelling ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om het medische onderzoek onzorgvuldig te achten en dat de verzekeringsartsen hun oordeel voldoende hadden onderbouwd. Appellant had in beroep geen medische gegevens ingebracht die zijn stelling dat hij meer beperkt was, onderbouwden.

In hoger beroep stelde appellant dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat zijn psychische klachten niet alleen invloed hadden op zijn sociaal functioneren, maar ook op zijn werkcapaciteit. Hij verzocht de Raad om een onafhankelijk deskundige te benoemen en betwistte de passendheid van de geduide functies. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen en dat de affiniteit van appellant voor bepaalde soorten werk geen rol mocht spelen bij de beoordeling van de passendheid van de functies.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Wel werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.518,- bedroegen, en werd bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 149,- aan appellant diende te vergoeden.

Uitspraak

10/1456 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 januari 2010, 08/3392 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.H.J.M. de Bonth, advocaat te Boxtel, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 13 juli 2010 heeft het Uwv gebruik gemaakt van de door de Raad geboden gelegenheid het bestreden besluit nader te motiveren en daartoe een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 juli 2010 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2010. Appellant was vertegenwoordigd door mr. M.M. Spooren, opvolgend advocaat van mr. De Bonth. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ooms.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving vanaf september 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Naar aanleiding van een melding van appellant van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv bij besluit van 13 februari 2008 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 6 december 2007 ongewijzigd vastgesteld
op 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 20 augustus 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medische onderzoek onzorgvuldig te achten. Evenmin heeft zij aanknopingspunten gezien dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen onjuist is. Appellant heeft in beroep geen medische gegevens ingebracht die zijn stelling dat hij meer beperkt is onderbouwen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overwoog de rechtbank dat de functie van textielproductenmaker niet kan worden geduid omdat appellant niet voldoet aan de gestelde ervaringseis. De rechtbank was er evenmin van overtuigd dat appellant de functie assemblage medewerker A (functienummer 3698-0053-041), vallende onder de Sbc-code 111180, kan vervullen, gelet op de in die functie voorkomende belasting op het aspect persoonlijk risico. De beide andere functies binnen Sbc-code 111180 kennen geen belasting op item 1.9.9 zodat deze functies wel aan appellant kunnen worden voorgehouden. Met deze twee functies en de functie machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122) en de functie elektronica monteur (Sbc-code 267040) en rekening houdend met een reductiefactor van 38/39, kan nog steeds zoveel worden verdiend dat indeling in de klasse 25 tot 35% gerechtvaardigd is.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten niet alleen beperkingen met zich meebrengen in het sociaal functioneren, maar ook vragen om werk dat enige uitdaging biedt, aangezien hij anders vervalt in gedachten die juist zorgen voor zijn psychische klachten. Verder moet hij affiniteit hebben met het voorgestelde werk, want als hij dat niet heeft, verergeren zijn psychische klachten. Appellant heeft de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Voorts heeft hij herhaald dat de functies elektronica monteur en productiemedewerker industrie in medisch opzicht niet passend zijn te achten.
4.1. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen. Appellant heeft noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep zijn standpunt dat hij verdergaand beperkt is onderbouwd met objectief medische gegevens. Het Uwv heeft in reactie op hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd terecht gesteld dat bij de objectivering van de beperkingen, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2007, de affiniteit van appellant voor bepaalde soorten werk geen rol kan en mag spelen. Evenmin mag en kan dit een rol spelen bij het beoordelen van de passendheid van de geselecteerde functies door de arbeidsdeskundige. Naar aanleiding van appellants stelling dat hij werk nodig heeft dat enige uitdaging biedt, overweegt de Raad dat dit geen beoordelingsaspect van de FML is. Nu de Raad geen aanleiding ziet te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen, ziet de Raad evenmin aanleiding het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen, te honoreren.
4.2. Met betrekking tot de passendheid van de geduide functies overweegt de Raad als volgt. De rechtbank heeft met juistheid aangegeven welke resterende functies nog aan de schatting ten grondslag liggen. De Raad is van oordeel dat met de rapportages van 19 augustus 2008 en 9 juli 2010 van de bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters voldoende is toegelicht dat appellant de geduide functies ondanks de daarin voorkomende signaleringen kan verrichten.
4.3. Het hoger beroep slaagt dus niet.
5. Aangezien eerst in hoger beroep de passendheid van de functies voldoende is toegelicht ziet de Raad redenen het Uwv te veroordelen in de door appellant in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.518,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.518,-, waarvan € 644,- te voldoen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2010.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) D.E.P.M. Bary.
EK