ECLI:NL:CRVB:2010:BO3757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/54 AW en 09/55 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nihilstelling van de bovenwettelijke ziekte-uitkering en werkloosheidsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nihilstelling van de bovenwettelijke ziekte-uitkering en werkloosheidsuitkering van appellant. Appellant had eerder een werkloosheidsuitkering en een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering toegekend gekregen, maar na een herziening van zijn arbeidsongeschiktheid werd zijn bovenwettelijke werkloosheidsuitkering aangepast. Tevens werd aan appellant met ingang van 15 september 2006 ziekengeld toegekend, maar de aanspraak op de bovenwettelijke ziekte-uitkering werd op nihil gesteld. De rechtbank Amsterdam had de beroepen van appellant tegen de besluiten van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat de minister bij de berekening van de bovenwettelijke uitkering gebonden is aan het vastgestelde WW-dagloon, waartegen geen rechtsmiddel is ingesteld. De Raad concludeert dat de rechtbank de beroepen terecht ongegrond heeft verklaard en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

09/54 AW en 09/55 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2008, 08/211 en 08/212 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister)
Datum uitspraak: 4 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2010. Appellant is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties B.V.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellant zijn met ingang van 19 augustus 2004 een werkloosheidsuitkering en een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering toegekend. Bij de vaststelling van het dagloon is rekening gehouden met indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%. Nadien is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 19 augustus 2004 vastgesteld op 55-65%. Dit heeft geleid tot herziening van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Het bezwaar van appellant tegen de herziening van zijn bovenwettelijke werkloosheidsuitkering is bij besluit van 4 december 2007 (besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2. Naar aanleiding van een ziekmelding is aan appellant met ingang van 15 september 2006 ziekengeld toegekend. Het recht op bovenwettelijke ziekte-uitkering is op nihil gesteld. Het bezwaar van appellant tegen de nihilstelling van zijn bovenwettelijke ziekte-uitkering is bij besluit van 4 december 2007 (besluit 2) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen besluit 1 en besluit 2 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt als volgt.
4. Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering
4.1. Op grond van artikel 5, derde lid, van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregels voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BBWO), zoals dat gold ten tijde van belang, wordt de loongerelateerde werkloosheidsuitkering de eerste 12 maanden aangevuld tot 78% van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag. De ongemaximeerde berekeningsgrondslag is ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van het BBWO het dagloon dat geldt voor de werkloosheidswet (WW), waarbij de maximum-
dagloongrens buiten beschouwing wordt gelaten en, kort gezegd, de vergoeding voor de premie ziektekostenverzekering niet wordt aangemerkt als loon. Dat betekent dat in de situatie dat het WW-dagloon het maximumdagloon niet overschrijdt, de berekeningsgrondslag voor de bovenwettelijke uitkering lager is dan het WW-dagloon.
4.2. Het WW-dagloon wordt op grond van artikel 14 van de Dagloonregels Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid evenredig verlaagd, indien naast het recht op WW-uitkering tevens recht bestaat op een WAO-uitkering. Indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse leidt tot verlaging van het WW-dagloon en daarmee ook tot verlaging van de berekeningsgrondslag voor de bovenwettelijke uitkering.
4.3. Appellant heeft in hoger beroep een kennelijk door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gemaakte berekening van het WAO-dagloon ingezonden. Daarbij heeft appellant gewezen op het verschil in hoogte van de vergoeding premie ziektekostenverzekering zoals die bij de vaststelling van het WAO-dagloon in aanmerking is genomen en zoals die voor de berekeningsgrondslag in mindering is gebracht op het WW-dagloon. De Raad kan zich in dit verband verenigen met het ter zitting namens de minister ingenomen standpunt dat de minister bij de berekening van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering gebonden is aan de vaststelling van het WW-dagloon, waartegen geen rechtsmiddel is ingesteld. Bij de bepaling van de berekeningsgrondslag van de bovenwettelijke uitkering is terecht uitgegaan van het vastgestelde WW-dagloon en is ook een juist bedrag aan premie ziektekostenverzekering in mindering gebracht. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 terecht ongegrond verklaard. Dit deel van het hoger beroep slaagt niet.
5. Bovenwettelijke ziekte-uitkering
5.1. Artikel 6, eerste lid, onder a, van het BBWO geeft de betrokkene die recht heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en recht zou hebben gehad op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij niet ziek zou zijn geworden, recht op aanvulling op die ZW-uitkering. Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder a, van het BBWO, wordt de ZW-uitkering aangevuld tot het percentage dat voor hem zou hebben gegolden voor de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, indien hij niet ziek zou zijn geworden.
5.2. Op het moment van ingaan van de ZW-uitkering, 15 september 2006, bedroeg op grond van artikel 5, derde lid, van het BBWO, de loongerelateerde werkloosheidsuitkering 70% van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag. Omdat de ZW-uitkering 70% van het dagloon bedraagt en geen sprake is van een dagloon dat hoger is dan het maximumdagloon, is op 15 september 2006 de aanspraak op bovenwettelijke ziekte-uitkering, net zoals de aanspraak op bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, nihil. De rechtbank heeft het hoger beroep tegen besluit 2 ook terecht ongegrond verklaard. Dit deel van het hoger beroep slaagt evenmin.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD