ECLI:NL:CRVB:2010:BO5380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3393 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAJONG-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de intrekking van haar WAJONG-uitkering werd bevestigd. Appellante, die sinds haar 18e jaar een uitkering ontving vanwege vermoeidheids- en spierpijnklachten, werd na meerdere herbeoordelingen door het Uwv als minder dan 25% arbeidsongeschikt beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante, ondanks haar bezwaar dat deze zouden zijn onderschat. Appellante had een rapport van een medisch adviseur ingediend, maar de rechtbank vond de argumenten onvoldoende om de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen te weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen. Appellante had geen nieuwe gegevens aangeleverd die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het Uwv de geschiktheid van de voorgehouden functies voldoende had aangetoond. De Raad besloot dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd, en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van deskundigen in het proces van arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt dat de beoordeling van de beperkingen van appellante adequaat was en dat de intrekking van de uitkering gerechtvaardigd was op basis van de beschikbare medische informatie.

Uitspraak

10/3393 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 22 april 2010, 08/1094 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij Stichting SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Abdoelhak.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan appellante is in verband met vermoeidheids- en spierpijnklachten per 30 januari 1999, de dag dat zij 18 jaar werd, een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een aantal herbeoordelingen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven, heeft op 1 mei 2007 op verzoek van de voor het Uwv werkzame arts W.J. Reilman een expertise plaatsgevonden. Psychiater W.H.J. Mutsaers heeft in zijn rapport van 20 juli 2007 aangegeven dat bij appellante geen sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte of gebreken. Uit zorgvuldigheidsoverwegingen heeft Reilman een tweede deskundige ingeschakeld, zenuwarts C.J.F. Kemperman. Deze is na onderzoek op 6 december 2007 in een rapport van 4 januari 2008 tot de conclusie gekomen dat sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis en een kwetsbaarheid in de persoonlijkheidsstructuur als gevolg waarvan hij appellante enigermate stressbeperkt heeft geacht voor tijds- en tempodruk. Verzekeringsarts N.F. Erkamp heeft naast de door de zenuwarts beschreven beperkingen appellante aanvullend beperkt geacht voor het omgaan met conflicten, intensief klant/patiëntcontact, storingen en afleidingen, alsmede sterk wisselende werkomstandigheden en de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 februari 2008. Arbeidsdeskundige M. van Hunnik heeft vervolgens het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en een aantal functies geselecteerd, tot het verrichten waarvan appellante in staat werd geacht. Bij besluit van 3 juli 2008 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 25% en de Wajong-uitkering mitsdien ingetrokken per 27 augustus 2008.
2. In bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts A. van Bruggen een aanvullende beperking aangenomen ten aanzien van intensief samenwerken en de FML op 7 oktober 2008 dienovereenkomstig aangepast. Bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam heeft in een rapport van 14 oktober 2008 een aantal van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies laten vervallen en appellante wel in staat geacht de functie van productiemedewerker met sbc-code 111172, de inpakker met sbc-code 111190 en de archiefmedewerker met sbc-code 315130 te verrichten. Vervolgens heeft hij de mogelijke gevolgen hiervan voor de mate van arbeidsongeschiktheid bezien en vastgesteld dat deze ongewijzigd is gebleven. Bij besluit op bezwaar van 16 oktober 2008 (verder: bestreden besluit) is het bezwaar - vanwege een correctie van de datum van intrekking naar 4 september 2008 - gegrond verklaard met vergoeding van de proceskosten.
3. In beroep is namens appellante aangevoerd dat de beperkingen van appellante zouden zijn onderschat. Onder meer is gesteld dat een urenbeperking aan de orde is. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft appellante een rapport van medisch adviseur dr. G.M.A. Clauwaert van 15 december 2009 ingezonden.
4. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen. Ten aanzien van de door appellante ingeschakelde medisch adviseur Clauwaert heeft de rechtbank overwogen dat Clauwaert vooral op basis van het subjectieve klachtenpatroon van appellante tot een diagnosestelling is gekomen. Een urenbeperking heeft hij aangewezen geacht vanuit preventief en energetisch standpunt. Preventief omdat de klachtentoename verwacht kan worden bij een fulltime belasting en energetisch vanwege de forse vermoeibaarheid met noodzaak tot rusten. De rechtbank acht het in het rapport van Clauwaert gestelde onvoldoende specifiek om de beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling is de rechtbank van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van de voorgehouden functies voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
5. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het CVS al in 1998 was vastgesteld en zij op basis daarvan niet in staat kan worden geacht fulltime te werken. Voorts is aangegeven dat het geen psychische ziekte is en een psychiatrische expertise om die reden niet zinvol is geweest.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er onvoldoende redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts heeft teneinde de medische problematiek op juiste wijze in te schatten tweemaal een psychiatrische expertise laten verrichten en uit zorgvuldigheidsoverwegingen een aanvullende beperking aangenomen. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft een extra beperking aangenomen. Namens appellante zijn geen gegevens in geding gebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad kan het oordeel van de rechtbank over het namens appellante ingebrachte rapport van Clauwaert volledig onderschrijven en maakt deze tot de zijne.
6.3. Nu de Raad ook overigens niet is gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen, noch dat appellante anderszins niet in staat kan worden geacht de haar voorgehouden functies te verrichten komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) T.J. van der Torn.
RH