ECLI:NL:CRVB:2010:BO6501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3061 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag wegens ongeschiktheid voor functie door psychiatrische stoornis

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Reiderland, thans Oldambt, tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had geoordeeld dat de ongeschiktheid van betrokkene voor zijn functie een medische oorzaak had, gebaseerd op het rapport van psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch. Betrokkene, die sinds 2002 bij de gemeente werkte, was eervol ontslagen wegens ongeschiktheid, maar de rechtbank oordeelde dat deze ongeschiktheid niet voortvloeide uit ziels- of lichaamsgebreken, maar uit een psychiatrische stoornis. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de gemeente behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord. Appellant voerde aan dat het rapport van de deskundige niet deugdelijk was en dat de conclusies niet voldoende onderbouwd waren. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en vastgesteld dat de tekortkomingen van betrokkene, zoals slordigheid en nalatigheid, redelijkerwijs terug te voeren zijn op zijn psychiatrische klachten. De Raad concludeert dat de ongeschiktheid van betrokkene voor zijn functie inderdaad te wijten is aan zijn medische beperkingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-.

Uitspraak

09/3061 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Reiderland, thans Oldambt, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 mei 2009, 07/74 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 25 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2010. Appellant is daar vertegenwoordigd mr. P.J. Schaap, advocaat te Zwolle. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. de Vries, advocaat te Groningen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was vanaf 1 januari 2002 werkzaam bij de gemeente Reiderland. Hij werkte eerst als [functie 1]. Vanaf 1 januari 2003 werkte hij in de functie van [functie 2].
1.2. Appellant heeft bij besluit van 13 juli 2005 betrokkene met toepassing van artikel 8:6 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) met ingang van 1 augustus 2005 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor die functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Na bezwaar is dat ontslag gehandhaafd bij besluit van 8 december 2006 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat aan de ongeschiktheid van betrokkene een medische oorzaak ten grondslag ligt. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op bevindingen van de door haar ingeschakelde deskundige, de psychiater prof.dr. R.J. van den Bosch (hierna: Van den Bosch). De rechtbank heeft daarom het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het rapport van Van den Bosch niet deugdelijk is. De deskundige heeft geconcludeerd dat het disfunctioneren niet geweten kan worden aan overmatig alcoholgebruik. Hij heeft deze conclusie echter enkel gebaseerd op de mededelingen van betrokkene over zijn alcoholgebruik. Verder heeft de deskundige een groot deel van het aan betrokkene verweten disfunctioneren niet in de oordeelsvorming betrokken. Daarmee heeft de conclusie van de deskundige dat het disfunctioneren van betrokkene voortvloeit uit ziekte en niet uit andere oorzaak een onvoldoende basis, aldus appellant.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Partijen verschillen niet zozeer van mening over de vraag of betrokkene in de functie van [functie 2] disfunctioneerde. Aan betrokkene wordt het volgende verweten. Hij kwam herhaaldelijk te laat, kwam zijn afspraken niet na en haalde termijnen niet. Hij nam een onheuse houding aan tegen het college en externen; als voorbeeld heeft appellant de wijze waarop betrokkene de burgemeester tegemoet trad aangehaald. Betrokkene legde onvoldoende verantwoording af over gewerkte uren en gemaakte dienstreizen. Hij rook herhaaldelijk onder werktijd naar alcohol. Door toedoen van betrokkene is appellant subsidie misgelopen; appellant is toezeggingen om het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een brief te sturen niet nagekomen en hij heeft verzuimd met de contactpersoon van het ministerie alsnog contact op te nemen. Ook in andere situaties kwam betrokkene toezeggingen niet na. Een declaratie was door betrokkene niet correct ingediend. Verder leverde hij niet op juiste wijze gevraagde stukken aan. Ten slotte heeft betrokkene niet juist opgetreden in de commissie Verkeersveiligheid: hij heeft ondanks een daartoe gedaan verzoek geen verslag toegezonden, hij moest het antwoord schuldig blijven op een vraag, hij heeft geen stukken uitgezocht en hij heeft zonder ruggespraak met de voorzitter goed gevonden dat twee externen de vergadering bijwoonden.
4.2. Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of de ongeschiktheid haar grond al dan niet vindt in ziels- of lichaamsgebreken.
4.3. Volgens Van den Bosch leed betrokkene ten tijde van zijn functioneren als [functie 2], aan een chronische aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties (depressieve klachten en angstklachten) en gedrag. Vanaf medio 2003 was er namelijk in toenemende mate sprake van klachten van somberheid, verminderde interesse, vermoeidheid, emotionele labiliteit, prikkelbaarheid, verminderde besluitvaardigheid, vergeetachtigheid, concentratievermindering, onrust, angst, piekeren en achterdocht. Betrokkene had in toenemende mate moeite met helder, efficiënt denken en organiseren. Diverse factoren hebben bijgedragen aan de ontwikkeling, het aanhouden en de verergering van de klachten bij betrokkene. Een arbeidsconflict bij een vorige werkgever heeft betrokkene kwetsbaar gemaakt. Daarnaast werd betrokkene in de jaren 2003, 2004 en 2005 geconfronteerd met meerdere sterfgevallen in de naaste omgeving. Bovendien hebben lichamelijke verzwakking samenhangend met een ernstige longontsteking en verhoogde werkdruk het ziektebeeld onderhouden en mogelijk verergerd. Het toegenomen gebruik van alcohol was een gevolg en niet de oorzaak van de klachten van betrokkene. Een ongunstig effect van het alcoholgebruik op de psychische klachten acht Van den Bosch niet ondenkbaar maar lijkt minimaal te zijn geweest, gelet op de beperkte hoeveelheid alcohol die betrokkene gebruikte (periodiek ten hoogste vier eenheden per dag). De combinatie van alcoholgebruik met dagelijkse inname van tabletten lorazepam heeft de kans op ongunstige beïnvloeding van de psychische klachten evenwel vergroot.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding de onder 4.3 genoemde bevindingen van de deskundige niet te volgen. Daartoe weegt de Raad mee dat deze bevindingen in de lijn liggen van hetgeen de diverse behandelaars van betrokkene in eerdere instantie hebben genoemd. Deze bevindingen van Van den Bosch acht de Raad ook niet tegenstrijdig aan hetgeen de door appellant in de bezwarenfase ingeschakelde deskundige, de zenuwarts C.J.F. Kemperman, heeft gerapporteerd.
4.5. De vraag, vervolgens, of de vastgestelde medische beperkingen gezien kunnen worden als de oorzaak van het disfunctioneren, is niet een uitsluitend door een medicus te beantwoorden vraag. Het gaat om de juridische causaliteit. De tekortkomingen moeten worden benoemd en de rechter moet uiteindelijk de vraag beantwoorden of die tekortkomingen in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de medische beperkingen.
4.6. De rechtbank en het college (in zijn bestreden besluit) hebben zich geheel gebaseerd op de rapporten van de door ieder van beide geraadpleegde medische deskundigen. De Raad acht dat niet juist en zal de in 4.5 bedoelde vraag zelf beantwoorden.
4.7. Een rode draad in de tekortkomingen van betrokkene wordt gevormd door zijn slordigheid en nalatigheid ten aanzien van het nakomen van toezeggingen, het zich houden aan regels en afspraken en het adequaat reageren op verzoeken. Naar het oordeel van de Raad zijn die gedragingen redelijkerwijs terug te voeren op de bij betrokkene optredende vergeetachtigheid en concentratievermindering alsmede zijn toenemende moeite met helder, efficiënt denken en organiseren. Het aannemen van een onjuiste houding tegenover derden ziet de Raad redelijkerwijs voortvloeien uit betrokkenes klachten van emotionele labiliteit en prikkelbaarheid.
Naar het oordeel van de Raad dient het disfunctioneren van betrokkene daarom te worden toegerekend aan de psychiatrische stoornis van betrokkene.
5. Hieruit vloeit voort dat het standpunt van appellant dat de ongeschiktheid van betrokkene voor zijn functie niet haar grond vindt in ziels- of lichaamsgebreken, onjuist moet worden geacht. Dat betekent dat de rechtbank het bestreden besluit, zij het op andere gronden, terecht heeft vernietigd. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 447,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A. G. Vermeulen als voorzitter en A.J. Schaap en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD