[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 maart 2009, 06/8300 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2010
Namens appellante heeft mr. R.G. Groen, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Na de behandeling van het geding ter zitting van 4 december 2009 heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
Vervolgens heeft appellante bij brief van 5 januari 2010 gereageerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
2 december 2009.
Daarna heeft het Uwv op verzoek van de Raad de geschiktheid van appellante voor een tweetal voor haar geselecteerde functies nader gemotiveerd door middel van een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hogeveen van
4 februari 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 13 oktober 2010, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Groen voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
1.1. Appellante is groepsleerkracht geweest en is uitgevallen wegens rugklachten. In verband met deze uitval is haar met ingang van 18 september 1995 een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet toegekend. Laatstelijk ontving zij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 3 oktober 2005 onderzocht door de arts R. Ponsioen. Op grond van dit onderzoek en met verkregen informatie uit de behandelende sector heeft hij vastgesteld dat appellante als gevolg van haar rugklachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk van groepsleerkracht, maar nog wel geschikt voor de functies van beleidsambtenaar juridische zaken/sociale zaken, studie- en beroepskeuze adviseur, schadecorrespondent, receptionist/baliemedewerker en arbeidsbemiddelaar/personeelsfunctionaris. Op basis van de drie eerstgenoemde functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 15%. Bij besluit van 11 mei 2006 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar uitkering met ingang van 12 juli 2006 wordt ingetrokken.
2.1. In bezwaar heeft appellante naar voren gebracht dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen. Onder meer is gesteld dat zij om fysieke redenen niet in staat is om auto te rijden. Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij meer beperkingen heeft, heeft zij nadere medische informatie ingebracht. Voorts heeft zij gesteld dat een tweetal voor haar geselecteerde functies niet geschikt is, omdat zij de voor deze functies vereiste opleiding niet heeft.
2.2. Na rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van
13 september 2006 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellante, onder verwijzing naar een ingebracht rapport van de orthopedisch chirurg dr. B.R.H. Jansen, herhaald dat zij meer beperkingen heeft.
3.2. Nadat de rechtbank de zaak had aangehouden, heeft de rechtbank de neuroloog A.H.C. Geerlings als deskundige benoemd. Deze heeft op 8 augustus 2008 rapport uitgebracht. Daarin heeft hij te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met de voor appellante vastgestelde FML met dien verstande dat hij haar, anders dan in de FML was vastgesteld, niet in staat achtte om langer dan een half uur achtereen te zitten of te staan. Omdat appellante in de functie van beleidsambtenaar juridische zaken langer dan een half uur moest zitten, heeft hij deze functie niet geschikt geacht. Met de geschiktheid van de overige voor appellante geselecteerde functies heeft hij zich kunnen verenigen.
3.3. Met inachtneming van de nadere door de deskundige vastgestelde beperkingen heeft de bezwaararbeidskundige een nieuwe schatting verricht. Daarbij heeft hij op basis van de functies van studie- en beroepskeuze adviseur, receptionist/baliemedewerker en schadecorrespondent de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 25 tot 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij appellante met ingang van 12 juli 2006 een WAO-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3.4. Met dit besluit heeft appellante zich evenmin kunnen verenigen.
3.5 De rechtbank heeft met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 19 september 2008 in de onderhavige procedure betrokken.
3.6. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 september 2006 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 19 september 2008, ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen gegeven ten aanzien van vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4.1. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij haar beroep tegen het besluit van 19 september 2008 ongegrond is verklaard. Zij heeft nog een overzicht van de door haar gebruikte medicijnen ingebracht en gesteld dat de bijwerkingen van deze medicijnen zijn miskend. Zij heeft er op gewezen dat haar ter bestrijding van pijn cannabis is voorgeschreven. Voorts heeft zij verzocht haar nogmaals door een deskundige te laten onderzoeken.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad kan zich verenigen met de door de deskundige Geerlings vastgestelde beperkingen. Naar het oordeel van de Raad heeft deze deskundige, die bij zijn onderzoek de beschikking had over alle in geding zijnde medische gegevens, op zorgvuldige wijze een onderzoek ingesteld en daarvan op inzichtelijke wijze verslag gedaan. De Raad acht de conclusies van de deskundige met betrekking tot de beperkingen van appellante, welke conclusies zijn beargumenteerd aan de hand van relevante medische inzichten, begrijpelijk en overtuigend.
5.3. In hetgeen appellante met betrekking tot haar beperkingen naar voren heeft gebracht, ziet de Raad geen aanleiding gelegen om af te wijken van het in vaste jurisprudentie besloten liggende uitgangspunt dat het oordeel van de onafhankelijk door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Ten aanzien van de door appellante genoemde medicijnen overweegt de Raad dat zij een aantal van deze medicijnen, waaronder de medicinale cannabis, pas na de datum in geding is gaan gebruiken, zodat het gebruik van deze medicijnen niet van invloed kan zijn op de thans in dit geding voor appellante vastgestelde beperkingen. Voor zover appellante deze medicijnen wel reeds gebruikte ten tijde hier in geding, onderschrijft de Raad het door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 2 december 2009 ingenomen standpunt dat uit de medische gegevens niet is gebleken dat het functioneren van appellante door het gebruik van deze medicijnen nadelig wordt beïnvloed. Ook de overige door appellante in hoger beroep ingebrachte gronden hebben de Raad niet tot de overtuiging kunnen brengen dat de deskundige de beperkingen van appellante heeft onderschat.
5.4. Nu het besluit van 19 september 2008 in overeenstemming is met de door de deskundige vastgestelde beperkingen, is de Raad van oordeel dat de medische component van dit besluit op goede gronden berust.
5.5. Met betrekking tot de geschiktheid van de functies overweegt de Raad dat appellante volgens de functieomschrijving in de functie van studentendecaan gedurende de dag 4 x 45 minuten dient te zitten terwijl zij ingevolge de FML slechts gedurende een half uur achtereen mag zitten. In zijn rapport van 4 februari 2010 heeft de bezwaararbeidskundige Hogeveen deze functie desondanks geschikt geacht omdat het in deze functie vaak om gesprekken gaat tussen de studentendecaan en een enkele student, waarbij deze eerste na een half uur gemakkelijk kan aangeven dat hij moet vertreden. Met deze motivering kan de Raad zich niet verenigen. Het gaat om vier gesprekken per dag en de Raad acht het niet waarschijnlijk dat bij al die gesprekken na een half uur kan worden vertreden. Naar het oordeel van de Raad is deze functie dan ook niet geschikt voor appellante. Dit betekent dat het besluit van 19 september 2008 in rechte geen stand kan houden en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
5.6. De geschiktheid van de overige drie voor appellante geselecteerde functies acht de Raad daarentegen wel voldoende aangetoond. In deze omstandigheid ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door appellante met ingang van 12 juli 2006 een uitkering toe te kennen die gebaseerd is op de geschiktheid voor deze drie functies. De daarbij behorende mate van arbeidsongeschiktheid heeft de Raad berekend op
35 tot 45%.
6. De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep, die voor verleende rechtsbijstand in beroep worden begroot op € 644,-- en in hoger beroep eveneens op € 644,--, in totaal derhalve op € 1.288,--.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen tegen de besluiten van 13 september 2006 en 19 september 2008 gegrond en vernietigt die besluiten;
Herroept het besluit van 11 mei 2006 en bepaalt dat de uitkering van appellante ingevolge de WAO met ingang van 12 juli 2006 wordt herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 148,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010.
(get.) D. J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.