ECLI:NL:CRVB:2011:BP0716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/82 WWB + 10/83 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaar tegen besluit tot intrekking bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond ongegrond werd verklaard. Het College had de bijstand van appellanten ingetrokken over de periode van 15 oktober 2006 tot en met 30 juni 2008 en beëindigd per 1 juli 2008. Appellanten stelden dat zij hun bezwaarschrift tijdig hadden ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De Raad stelde vast dat het risico van het niet-aangetekend verzenden van een poststuk bij de afzender ligt en dat appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd dat het bezwaarschrift op de juiste datum was ingediend. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat het College het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak werd gedaan op 11 januari 2011.

Uitspraak

10/82 WWB
10/83 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 december 2009, 09/1344 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: College)
Datum uitspraak: 11 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. F.H. van Alst, advocaat te Someren, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Alst. Het College heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 30 juni 2008, verzonden op 10 juli 2008, heeft het College de bijstand van appellanten ingetrokken over de periode van 15 oktober 2006 tot en met 30 juni 2008 en beëindigd per 1 juli 2008. Ook heeft het College bij dat besluit de over de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 juni 2008 gemaakte kosten van bijstand van appellanten teruggevorderd.
1.2. Bij besluit van 18 maart 2009 is het bij fax van 13 februari 2009 gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens - niet verschoonbare - overschrijding van de wettelijke termijn voor het maken van bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
18 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stellen zich op het standpunt dat appellant het bezwaarschrift op of omstreeks 24 juli 2008, derhalve binnen de bezwaartermijn, persoonlijk aan de balie op het gemeentehuis heeft afgegeven en dat het College heeft verzuimd om een ontvangstbewijs te verstrekken. Appellanten stellen voorts dat het voorgaande ook aannemelijk is omdat het bezwaarschrift door hun advocaat reeds op 23 juli 2008 was geconcipieerd en als toelichting op de toevoegingsaanvraag aan de Raad voor rechtsbijstand was verzonden. Het College stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift pas op 13 februari 2009 is ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ving de termijn voor het indienen van bezwaar in dit geval aan op 11 juli 2008 en eindigde deze op 21 augustus 2008. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad, terecht vooropgesteld dat het risico van het niet-aangetekend verzenden van een poststuk in beginsel bij de afzender ligt en dat dit betekent dat op degene die dat stuk op een andere wijze verstuurt dan wel indient de last rust om zowel de verzending/de indiening als de ontvangst door de geadresseerde aannemelijk te maken.
4.3. Het College heeft de ontvangst van het bezwaarschrift van appellanten op of omstreeks 24 juli 2008 ontkend. In het procesdossier zijn geen aanwijzingen te vinden waaruit moet worden afgeleid dat het College het bezwaarschrift op of omstreeks die datum moet hebben ontvangen.
4.4. Naar het oordeel van de Raad hebben appellanten hun stelling dat het bezwaarschrift op of omstreeks 24 juli 2008 op het gemeentehuis van Helmond is aangeboden niet met enig objectief en verifieerbaar gegeven onderbouwd. Er is immers geen ontvangstbewijs van die datum of een naderhand verstuurde ontvangstbevestiging voorhanden. Van de zijde van appellanten is ter zitting van de Raad naar voren gebracht dat bij gelegenheid van de afgifte door appellant van een hercontroleformulier op het gemeentehuis op 24 november 2010 door de betrokken baliemedewerkster is medegedeeld dat nooit ontvangstbewijzen worden verstrekt, zelfs niet als daar uitdrukkelijk om wordt gevraagd. Nog daargelaten dat daarmee naar het oordeel van de Raad nog niet is gezegd dat dit ook geldt in het geval een bezwaarschrift wordt aangeboden, betekent dit nog niet dat voor appellanten daardoor het onder 4.2 bedoelde risico en de daar genoemde bewijslast niet langer zouden gelden.
4.5. Dat de raadsman van appellanten een kopie van het bezwaarschrift aan de Raad voor de rechtsbijstand heeft gezonden, levert op zichzelf geen bewijs of een aanwijzing op dat het bezwaarschrift (ook) op het gemeentehuis is afgegeven.
4.6. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid vastgesteld dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn is ingediend. In hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd ziet de Raad voorts geen aanleiding het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is voor onjuist te houden.
Het College heeft het bezwaar van appellanten derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.7. Appellanten hebben nog aangevoerd dat zij door de rechtbank in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om bewijs te leveren door middel van het horen van getuigen. Uit het hoger beroepschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raadsman van appellanten zich bewust is geweest van de mogelijkheid om voor de zitting van de rechtbank en/of de Raad een of meer getuigen aan te melden. In hoger beroep zijn appellanten hierop bij brief van 26 oktober 2010 ook gewezen, doch de Raad stelt vast dat zij hiervan om hun moverende redenen hebben afgezien.
4.8. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) C. de Blaeij.
RB