ECLI:NL:CRVB:2011:BP8478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2839 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om niet terug te komen van een eerder besluit tot intrekking van de WAO-uitkering van de appellant werd bevestigd. De appellant had in 1999 een WAO-uitkering gekregen, die in 1999 werd ingetrokken op basis van de conclusie dat hij niet langer arbeidsongeschikt was. In 2008 verzocht de appellant het Uwv om terug te komen op dit besluit, onder verwijzing naar nieuwe feiten, waaronder een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege over de psychiater die destijds was ingeschakeld. Het Uwv weigerde dit verzoek, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing onjuist zouden maken.

Tijdens de zitting op 4 februari 2011 was de appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. B. Drossaert. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en dat de inschakeling van een andere psychiater niet noodzakelijk was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 18 maart 2011, waarbij de Raad de eerdere beslissing van het Uwv bekrachtigde en het hoger beroep van de appellant verwierp.

Uitspraak

10/2839 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 maart 2010, 09/5176 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Mr. M.J.H. Roebroek, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, kantoor ’s-Hertogenbosch, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011. Appellant is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. B. Drossaert.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij brief van 12 december 2008 heeft appellant het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 4 januari 1999 waarbij de aan hem naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekende WAO-uitkering per 5 maart 1999 is ingetrokken onder overweging dat - omdat hij niet langer ongeschikt wordt geacht tot het volledig vervullen van zijn maatmanfunctie - de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is gaan bedragen onder vermelding dat bij het medisch onderzoek tevens werd beschikt over gegevens uit aanvullend onderzoek dat is verricht door de (als externe deskundige ingeschakelde) psychiater S.J. Duinkerke (rapport van 14 december 1998).
Als zijns inziens nieuw feit heeft appellant daarbij aangevoerd de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven van 18 november 2008 waarbij gegrond is verklaard zijn op 4 december 2007 ingediende klacht dat psychiater S.J. Duinkerke - ingeschakeld door het Uwv alvorens het besluit van 4 januari 1999 te nemen - te zijnen aanzien op 14 december 1998 een negatief, onzorgvuldig en ongenuanceerd rapport heeft uitgebracht.
2. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 4 januari 1999 onder overweging dat “er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn.”.
3. Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft het Uwv ongegrond verklaard appellants bezwaar tegen het besluit van 9 juli 2009 onder verwijzing naar onder meer artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alsook het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 13 oktober 2009 en onder overweging dat “niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de beslissing van 4 januari 1999 voor onjuist zou moeten worden gehouden.”.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het besluit op bezwaar van 20 oktober 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen.
Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege een nieuw feit is als hier bedoeld. Echter, gelet op de door zowel de verzekeringsarts (rapport van 9 april 2009) als de bezwaarverzekeringsarts (rapport
13 oktober 2009) verrichte dossierstudie en het zien door de bezwaarverzekeringsarts van appellant tijdens de hoorzitting op 6 oktober 2009, kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot het besluit op bezwaar van 20 oktober 2009 heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat, gezien de conclusie van het Regionaal Tuchtcollege, het Uwv in het licht van de zorgvuldigheid die destijds aanleiding heeft gegeven om psychiater Duinkerke in te schakelen, ten onrechte heeft nagelaten opnieuw een (andere) psychiater in te schakelen om vervolgens mede op basis van diens onderzoeksbevindingen te komen tot heroverweging.
6. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daartoe door haar gebezigde overwegingen. Ook naar het oordeel van de Raad is niet ten onrechte het instellen van een onderzoek door een andere als externe deskundige in te schakelen psychiater dan (in verband met diens gewraakte rapport) Duinkerke niet beschouwd als een schakel die - al dan niet in het kader van de in acht te nemen zorgvuldigheid om tot een besluit te (kunnen) komen - niet kan worden gemist.
7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep faalt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
NK