ECLI:NL:CRVB:2011:BP9857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/29 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding na onrechtmatige beëindiging van bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zich had gewend tot de rechtbank ’s-Gravenhage na een onrechtmatige beëindiging van zijn bijstandsuitkering per 1 september 2004. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.R. Schuckink Kool, stelde dat de beëindiging van de bijstand leidde tot ernstige inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer en andere persoonlijkheidsrechten. Hij vorderde een hogere schadevergoeding dan de door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage toegekende € 1.000,- voor gederfd woongenot.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant zich in zijn verzoek om schadevergoeding had beperkt tot materiële schade, terwijl het College uit coulance een vergoeding voor gederfd woongenot had verstrekt. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De Raad concludeerde dat de door het College verleende vergoeding van € 1.000,- voor gederfd woongenot voldoende was en dat er geen aanleiding was voor een hogere schadevergoeding.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een hogere schadevergoeding af. Tevens werd er geen vergoeding voor proceskosten toegekend. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

09/29 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 november 2008, 08/2623 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.R. Schuckink Kool, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2011. Voor appellant is verschenen mr. Schuckink Kool. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.1. Appellant heeft in verband met de ten onrechte beëindiging van de bijstand per 1 september 2004 het College verzocht om vergoeding van schade, omdat door de beëindiging van de bijstand de woning van appellant is ontruimd, waarbij zijn inboedel verloren is gegaan. Gevraagd is om een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten voor een bedrag van
€ 12.500,- en om vergoeding van renteschade. Het College heeft bij besluit van 5 december 2007 aan appellant het volgende vergoed:
- inrichtingskosten € 3.805,50
- wettelijke rente € 207,32
- gederfd woongenot € 1.000,-
1.2. Bij besluit van 3 april 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 5 december 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 april 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat thans uitsluitend nog in geschil is de hoogte van de vergoeding van immateriële schade vanwege het leed dat hem is aangedaan. Appellant stelt zich op het standpunt dat de vergoeding voor immateriële schade op een hoger bedrag moet worden gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat appellant zich bij zijn verzoek om schadevergoeding heeft beperkt tot de materiële schade. Desondanks heeft het College een vergoeding wegens gederfd woongenot verstrekt ten bedrage van € 1.000,-. Desgevraagd is ter zitting van de Raad van de kant van het College gesteld dat deze vergoeding uit overwegingen van coulance is verleend.
4.2. Ingevolge artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde recht op vergoeding van immateriële schade indien deze in zijn persoon is aangetast. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel moet worden afgeleid dat de wetgever hier het oog heeft gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer als ook op andere persoonlijkheidsrechten van een benadeelde.
4.3. De Raad is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in verband met de onrechtmatige beëindiging van de bijstand vanaf 1 september 2004 van een dergelijke inbreuk sprake is. In het licht van het vorenstaande acht de Raad appellant niet tekort gedaan door de verleende vergoeding van € 1000,- voor gederfd woongenot.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een vergoeding in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) E. Heemsbergen.
HD