[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 juli 2009, 08/7455 en 08/8663 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 april 2011
Namens appellante heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 23 februari 2011, waar namens appellante is verschenen mr. Van Schijndel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.
1. Appellante is tot 1 oktober 2007 werkzaam geweest als tuinbouwmedewerkster. Op 16 mei 2008 heeft zij zich, terwijl zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld wegens psychische klachten, flauwvallen en moeite met ademhalen. Op 14 juli 2008 is appellante onderzocht door de verzekeringarts S.V. Kandhai, die tot de conclusie is gekomen dat appellante met ingang van 15 juli 2008 geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk van tuinbouwmedewerkster. Bij besluit van 14 juli 2008 is appellante meegedeeld dat zij dienovereenkomstig met ingang van 15 juli 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld.
2. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is, na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal, bij besluit van 3 september 2008 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen reden ziet om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden en dat zij evenmin aanleiding ziet voor de conclusie dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekten of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak moet onder ”zijn arbeid” worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
4.2. De verzekeringarts Kandhai heeft appellante onderzocht en heeft daarbij de beschikking gehad over informatie van de huisarts. Hij heeft vastgesteld dat er bij appellante sprake is van psychische klachten, flauwvallen, alsmede rugklachten. Neurologisch onderzoek heeft echter uitgewezen dat deze klachten niet terug te voeren zijn op objectieve afwijkingen. Bij eigen onderzoek heeft hij met betrekking tot de rugklachten evenmin bijzonderheden gevonden. Deze klachten zijn naar zijn mening myogeen van aard. Ten aanzien van de psychische klachten heeft hij vermeld dat appellante al jarenlang bekend is met deze klachten en daarvoor ook al jarenlang onder behandeling is bij Parnassia. Niet gebleken is dat er ten tijde van zijn onderzoek sprake is geweest van een toename van deze klachten. Hij is tot de conclusie gekomen dat de klachten van appellante er niet aan in de weg staan om haar eigen werk te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts Admiraal, die appellante eveneens heeft onderzocht, heeft de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. Ten aanzien van het bezwaar van appellante dat de verzekeringsarts met betrekking tot de psychische klachten geen recente informatie uit de behandelende sector heeft opgevraagd, heeft deze bezwaarverzekeringsarts vermeld dat raadpleging van de behandelaar is aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet welke beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden, dan wel indien betrokkene heeft gesteld dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen van betrokkene. Beide indicaties om informatie op te vragen waren naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts niet aan de orde. Voorts heeft hij vastgesteld dat er naast de door verzekeringsarts vastgestelde klachten bij appellante tevens sprake is van maagklachten, een behandelde schildklierdisfunctie en bloedarmoede. Het eigen werk in relatie tot deze klachten kan echter als licht worden beschouwd, zodat deze klachten naar zijn mening evenmin een belemmering vormen om het eigen werk te verrichten. Ook ten aanzien van het flauwvallen van appellante is hij tot deze conclusie gekomen. Appellant valt flauw wanneer zij gespannen raakt. In het eigen werk doen zich echter geen stresserende omstandigheden voor. Bovendien doen zich in dit werk geen risicovolle omstandigheden voor, zodat het flauwvallen van appellante, dat beperkt blijft tot 1 à 2 keer per 2 weken, niet tot gevaarlijke situaties in haar werk leidt. Tot slot heeft hij bij de beoordeling of appellante geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk tevens in overweging genomen dat het eigen werk parttime wordt verricht gedurende 5,5 uur per dag.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellante en dat deze artsen in voldoende mate hebben aangetoond dat zij ondanks deze klachten geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad niet tot een nader oordeel kunnen leiden. Dit geldt ook voor de door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie van de huisarts, waarbij de Raad in overweging heeft genomen dat de verzekeringsartsen bij hun onderzoek reeds de beschikking hebben gehad over informatie van deze huisarts. Dit betekent dat het Uwv terecht met ingang van 15 juli 2008 het ziekengeld van appellante heeft beëindigd en dat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 terecht ongegrond heeft verklaard.
5. Nadat appellante met ingang van 15 juli 2008 geschikt was verklaard voor haar eigen werk, heeft zij zich met ingang van 18 juli 2008 opnieuw ziek gemeld vanwege rug- en knieklachten, alsmede duizeligheid. Naar aanleiding van deze ziekmelding is appellante op 17 september 2008 wederom onderzocht door de verzekeringsarts Kandhai. Daarbij is hij tot de conclusie gekomen dat de belastbaarheid van appellante op 18 juli 2007 en 17 september 2008 dezelfde is als ten tijde van de hersteldmelding per 15 juli 2008. Primair is hij dan ook tot de conclusie gekomen dat appellante op 18 juli 2008 geschikt kan worden geacht voor haar eigen werk. Subsidiair heeft hij geconcludeerd dat appellante per datum spreekuurcontact geschikt kan worden geacht voor haar eigen werk. Bij besluit van 17 september 2008 is dienovereenkomstig beslist en is ziekengeld geweigerd.
6. Nadat appellante bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 17 september 2008 en de bezwaarverzekeringsarts Admiraal een herbeoordeling had verricht, heeft het Uwv bij besluit van 23 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit 2) het besluit van 17 september 2008 ongewijzigd gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
7. Het tegen het besluit van 23 oktober 2008 ingestelde beroep heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak eveneens ongegrond verklaard omdat de rechtbank zich heeft kunnen verenigen met het primaire standpunt van het Uwv dat appellante met ingang van 18 juli 2008 geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk.
8. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad is op grond van de gedingstukken niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv ten onrechte heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante op 18 juli 2008 dezelfde is als op 15 juli 2008 en dat zij derhalve met ingang van 18 juli 2008 geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk. De omstandigheid dat appellante op
17 juli 2008 wegens een collaps is behandeld op de afdeling spoedeisende hulp van een ziekenhuis heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen, nu het Uwv bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat haar moeilijk controleerbare woedebuien af en toe worden gevolgd door een collaps. Dit betekent dat het Uwv op goede gronden heeft besloten aan appellante met ingang van 18 juli 2008 geen ziekengeld toe te kennen en dat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 eveneens terecht ongegrond heeft verklaard.
9. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.