ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1294 WUBO + 10/1295 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van appellante tegen besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante had bezwaar gemaakt tegen besluiten van 12 februari 2010, waarin haar verzoeken om uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) waren afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig een bezwaarschrift had ingediend, omdat zij de termijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), had overschreden. Appellante had weliswaar aangegeven dat zij teleurgesteld was over de afwijzing en dat zij telefonisch informatie had ingewonnen over de mogelijkheid van bezwaar, maar de Raad oordeelde dat dit niet voldoende was om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. De Raad benadrukte dat de termijnen voor het indienen van bezwaar en beroep fatale termijnen zijn, en dat een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen bij overschrijding, tenzij er sprake is van een aanvaardbare reden voor verschoonbaarheid. De Raad concludeerde dat appellante niet buiten staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met B. Bekkers als griffier.

Uitspraak

10/1294 WUBO
10/1295 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in de geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, beide thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 14 april 2011
I. PROCESVERLOOP
De gedingen, aanvankelijk gevoerd door de Raadskamer WUBO en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), worden in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamers WUBO en WUV van de PUR .
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 12 februari 2010, kenmerk BZ 9467, JZ/I/90/2010 en BZ 48845, JZ/I/90/2010 (hierna: bestreden besluiten). Deze betreffen de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslacht-offers 1940 1945 (Wubo) respectievelijk de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv)
Verweerster heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2011. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluiten van 3 november 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op de verzoeken van appellante om haar op grond van de Wubo dan wel de Wuv in aanmerking te brengen voor, onder meer, een periodieke uitkering. In het kader van de Wubo is erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, maar is vervolgens geoordeeld dat het aanvaarde oorlogsgeweld bij appellante niet heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van die wet. In het kader van de Wuv is appellant erkend als vervolgde maar is geoordeeld dat de lichamelijke klachten niet in verband staan met de ondergane vervolging en de psychische klachten niet het niveau bereiken van een ziekte of gebrek.
1.2. Tegen deze besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt bij schrijven van 16 december 2009 dat blijkens de gedingstukken op 23 december 2009 door verweerder is ontvangen.
1.3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. In dat verband is overwogen dat appellante geen omstandigheid heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding kan verontschuldigen.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De termijnen voor het maken van bezwaar en het instellen van beroep zijn fatale termijnen. Dit betekent dat (ook) bij (geringe) overschrijding van die termijnen een niet-ontvankelijkverklaring dient te worden uitgesproken behalve als blijkt van een aanvaardbare reden voor verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
2.3. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft appellante aangegeven dat zij door de afwijzingen erg teleurgesteld was. Vervolgens heeft zij op 15 december 2009 telefonisch bij verweerder heeft geïnformeerd naar de mogelijkheid van (mondeling) bezwaar. Omdat het opstellen van het bezwaarschrift meer tijd vergde, heeft zij dat niet dezelfde dag kunnen versturen.
2.4. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de niet-ontvankelijk verklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat niet is gebleken dat appellante buiten staat was voor tijdige indiening van een (voorlopig) bezwaarschrift zorg te (laten) dragen. Aan de voet van de besluiten is aangegeven op welke wijze bezwaar dient te worden gemaakt. Door eerst aan het einde van de bezwaartermijn (feitelijk was 15 december 2009 de laatste dag) telefonisch bij verweerder te informeren, ondanks de duidelijke bezwaarclausule aan de voet van de besluiten, en vervolgens niet direct een (voorlopig) bezwaarschrift in te zenden, komen de consequenties daarvan geheel voor rekening van appellante.
3. Het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) B. Bekkers.
HD