ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3603 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en maatmanwisseling in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die sinds 1989 als telefoniste/receptioniste werkte, had zich ziekgemeld en ontving een WAO-uitkering. Na een wijziging van haar functie naar chef algemene zaken in 1999, stelde zij dat er sprake was van een maatmanwisseling, wat zou moeten leiden tot een herziening van haar uitkering op basis van de nieuwe functie. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen nieuwe bekwaamheden zijn verworven die door middel van scholing zijn verkregen, wat een vereiste is volgens artikel 21, derde lid, van de WAO. De Raad concludeert dat de oorspronkelijke functie van telefoniste/receptioniste niet is komen te vervallen, aangezien deze functie nog steeds door een nieuwe medewerkster wordt vervuld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarin is overwogen dat de uitzondering op de hoofdregel van de maatman niet extensief geïnterpreteerd moet worden. De Raad oordeelt dat appellante niet kan aantonen dat haar nieuwe functie daadwerkelijk nieuwe bekwaamheden met zich meebracht die relevant zijn voor de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

Uitspraak

10/3603 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 mei 2010, 09/4606 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.J. Brouwer, werkzaam bij Das Rechtsbijstand, kantoor
’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2011. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is op 15 april 1989 als telefoniste/receptioniste in dienst getreden bij [naam bedrijf] voor 20 uur per week. Daarnaast ontving appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 15 mei 1989 heeft appellante zich ziekgemeld voor het deel waarvoor uitkering ingevolge de WW werd ontvangen. Na het doorlopen van de wettelijke wachtperiode is appellante met ingang van 13 mei 1990 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Naast deze uitkering is appellante in wisselende omvang werkzaamheden blijven verrichten. Vanaf januari 1997 zijn de werkzaamheden van appellante gewijzigd in die zin, dat appellante vanaf dat moment werd belast met de dagelijkse interne bedrijfsvoering van het kantoor. Door partijen werd daartoe op 15 december 1999 een nieuwe arbeidsovereenkomst vastgesteld en ondertekend, waarin de wijziging van functie in die van chef algemene zaken was opgenomen, alsmede het daarbij behorende (hogere) salaris. Op 7 januari 2009 heeft arbeidsdeskundige R. Maassen in het kader van een herbeoordeling de consequenties van de inkomsten voor de uitbetaling van de WAO-uitkering bezien. Tevens is onderzoek gedaan naar de vraag of een maatmanwisseling aan de orde was, welke vraag ontkennend beantwoord werd. Bij besluit van 16 januari 2009 is vastgesteld dat de WAO-uitkering, die per 13 februari 2008 was herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%, met ingang van 1 februari 2009 werd uitbetaald naar de klasse 45 tot 55%.
2. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat een maatmanwisseling aan de orde was en mitsdien bij de berekening van de - fictieve - mate van arbeidsongeschiktheid had moeten worden uitgegaan van de verdiensten van de valide chef algemene zaken. Nadat bezwaararbeidsdeskundige H. de Rooy in zijn rapportage van 28 april 2009 het oordeel van de arbeidsdeskundige had bevestigd, is het bezwaar bij besluit van 25 mei 2009 (verder: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante onder meer aangevoerd dat toen appellante in januari 1997 de functie van chef algemene zaken had aanvaard sprake is geweest van verkregen nieuwe bekwaamheden in de zin van artikel 21, derde lid, van de WAO op grond waarvan voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid uitgegaan zou moeten worden van de verdiensten van de valide chef algemene zaken. Anders dan het Uwv is appellante van mening, dat de wet niet als vereiste stelt dat - wil aan genoemd artikel toepassing worden gegeven - die nieuwe bekwaamheden door scholing zijn verkregen.
4. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de uitzondering op de hoofdregel, dat voor de bepaling van de maatman uitgegaan moet worden van de laatstelijk voor datum uitval verrichte arbeid, niet extensief geïnterpreteerd moet worden. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 19 oktober 1999, LJN ZB8556, heeft de rechtbank overwogen dat het verkrijgen van nieuwe bekwaamheden ook daadwerkelijk dient komen vast te staan, bijvoorbeeld doordat een scholing of opleiding is gevolgd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat - conform de uitspraak van de Raad van 14 december 2007, LJN BC1456 - geen sprake is van verkregen nieuwe bekwaamheden, indien de betrokkene met de bekwaamheden die zij bij aanvang van haar dienstverband bezat, kans heeft gezien de oorspronkelijk uitgeoefende functie op een hoger niveau te brengen. Dit was naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige situatie het geval.
5. In hoger beroep heef appellante - naast herhaling van de eerder aangevoerde gronden - bestreden dat in onderhavige situatie sprake is geweest van het op een hoger niveau brengen van de oorspronkelijke functie.
6.1. De Raad oordeelt als volgt.
6.2. Ingevolge artikel 21, derde lid, van de WAO wordt bij de vaststelling van de mate van arbeidongeschiktheid, zoveel doenlijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of in onderhavige situatie met het aanvaarden van de functie van chef algemene zaken sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 21, derde lid van de WAO en beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
6.3. Zoals de Raad in eerdere uitspraken (bijvoorbeeld die van 22 juni 1989, LJN ZB1973) met betrekking tot artikel 21, tweede lid, aanhef en onder b van de WAO, de voorloper van de thans aan de orde zijnde bepaling heeft overwogen, dient voor de toepassing van deze bepaling primair gedacht te worden aan nieuwe bekwaamheden die zijn verworven door het met succes volgen van een opleiding van enige duur en zwaarte. Daar is in dit geval geen sprake van geweest. Appellante heeft aangevoerd dat zij zich door praktijkervaring, lezen en studie de voor de functie van chef algemene zaken vereiste vaardigheden eigen heeft gemaakt. Dit moet naar het oordeel van de Raad worden onderscheiden van de situatie waarin een opleiding in vorengenoemde zin is gevolgd. Voorts overweegt de Raad dat geen sprake is geweest van een ontwikkeling van de eerder uitgeoefende functie maar van doorgroei door appellante naar een andere, hoger gewaardeerde functie. Immers, uit het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken dat voor de vervulling van de oorspronkelijke functie van telefoniste/receptioniste een nieuwe medewerkster is aangetrokken. Die functie is mitsdien blijven bestaan. Ook overigens is de Raad niet tot de conclusie gekomen dat in dit geval ten onrechte is uitgegaan van de hoofdregel dat als maatman heeft te gelden de laatstelijk voor de datum van uitval verrichte functie van telefoniste/receptioniste.
6.4. Nu de Raad ook overigens in de beschikbare gegevens inzake het geschilpunt over de bij het bestreden besluit aan te houden maatmanfunctie geen aanknopingspunten heeft gevonden om de aangevallen uitspraak onjuist te achten, dient deze te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier.De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011.
(get.) J.W. Schuttel
(get.) N.S.A. El Hana
EF