[Appellant] wonende te [woonplaats] in Duitsland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2010, 09/1553 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2011
Namens appellant heeft mr. D.M.J.M.G. Cuijpers, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 14 maart 2011 heeft appellant nadere stukken aan de Raad ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2011. Namens appellant is verschenen, mr. A. Penders, kantoorgenoot van mr. Cuijpers. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.C.P. Veldman.
1.1. Bij besluit van 30 september 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet in behandeling wordt genomen omdat appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 maart 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Voor zover het bezwaar van appellant een verdere strekking heeft, heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen belemmering gezien om het bestreden besluit, zoals van de zijde van het Uwv op haar zitting is verzocht, gewijzigd te lezen in die zin dat is besloten dat de aanvraag is afgewezen in plaats van niet in behandeling genomen. Gelet op artikel 16, eerste lid, onder c, van de WAO is appellant verzekerd op grond van de WAO. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat op grond van artikel 120, aanhef en onder a, van de Wet WIA geen recht bestaat op een Wet WIA-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waardoor toepassing van de dwingendrechtelijke bepalingen geen rechtsplicht meer kan zijn.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn aanvraag om een Wet WIA-uitkering betrekking heeft op een ander dienstverband en andere ziekte-klachten dan zijn WAO-uitkering. Voorts voert appellant aan dat de arbeidsongeschiktheid is ingetreden na de inwerkingtreding van de Wet WIA, zodat de Wet WIA van toepassing dient te worden verklaard. Appellant voert tevens aan dat indien hij geen recht zou hebben op een Wet WIA-uitkering, het Uwv zijn aanvraag had moeten behandelen als een verzoek tot aanvulling dan wel ophoging van zijn WAO-uitkering.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het gewijzigd lezen van het bestreden besluit, zoals weergegeven in overweging 2.1 juist is te achten. De Raad kan zich volledig verenigen met hetgeen de rechtbank ter zake in de aangevallen uitspraak heeft overwogen in rechtsoverwegingen 3.1 en 3.2 en maakt deze overwegingen tot de zijne.
4.3. Artikel 120 van de Wet WIA bepaalt dat geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA heeft de persoon die:
a. verzekerd is op grond van artikel 16 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
b. recht heeft op toekenning of heropening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de artikelen 19a, 20, 43a, onderscheidenlijk 47, 47a, 47b van die wet; en c. belanghebbende is als bedoeld in artikel 1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen.
In artikel 16, eerste lid, onder c, van de WAO is bepaald dat de persoon die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt is geworden en op het tijdstip waarop hij arbeidsongeschikt werd, verzekerd was op grond van de verplichte verzekering, verzekerd blijft gedurende de periode waarover hij recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
4.4. De Raad stelt vast dat appellant vanaf 19 augustus 1997 een WAO-uitkering ontving, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nu appellant voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt is geworden, blijft appellant op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de WAO verzekerd op grond van de WAO gedurende de periode waarover hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Appellant heeft dan ook op grond van artikel 120, aanhef en onder a, van de Wet WIA geen recht op een Wet WIA-uitkering. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011.