ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-917 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in dienst was van de Rijksuniversiteit Groningen en later gedetacheerd was bij de Korpsbeheerder van de [politieregio]. De Centrale Raad van Beroep behandelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van zijn detachering. De Raad stelt vast dat de detachering op 26 april 2005 is beëindigd, maar dat appellant pas op 11 april 2007 bezwaar heeft gemaakt. De Raad oordeelt dat de brief van 26 april 2005 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing. Appellant heeft erkend dat zijn bezwaar niet tijdig is ingediend en er zijn geen redenen aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank dit op goede gronden heeft gedaan. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

10/917 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (Duitsland), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 december 2009, 08/152, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de [politieregio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 28 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 31 maart 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.A. Hoekstra, werkzaam bij de [politieregio].
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was tot 1 december 2005 in dienst van de Rijksuniversiteit Groningen, laatstelijk als universitair docent bij de [naam vakgroep]. Na een periode van overspannenheid en een conflict is appellant vanaf 1 september 1999 gedetacheerd geweest bij de [politieregio]. Naar aanleiding van een onderzoek naar het functioneren van appellant heeft de korpsbeheerder bij besluit van 26 april 2005 de detachering met ingang van 1 mei 2005 voortijdig beëindigd. Daartegen heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Bij brief van 11 april 2007 heeft appellant de korpsbeheerder verzocht om hem met terugwerkende kracht salaris door te betalen en hem vanaf 1 december 2005 in dienst te nemen. Ook heeft appellant verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade.
1.3. Op 19 april 2007 heeft de korpsbeheerder aan appellant meegedeeld dat de beëindiging van de detachering in rechte onaantastbaar is geworden en heeft hij het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De korpsbeheerder heeft bij besluit van 28 december 2007 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar voor zover gericht tegen de beëindiging van de detachering niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaar tegen de afwijzing van schadevergoeding is ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat de brief van 26 april 2005, waarbij de detachering van appellant met ingang van 1 mei 2005 voortijdig is beëindigd, een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Weliswaar vermeldt dit besluit niet dat daartegen bezwaar kan worden gemaakt, maar naar vaste rechtspraak van de Raad tast het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing het besluitkarakter niet aan.
3.2. Voor de Raad is komen vast te staan dat appellant niet eerder dan bij brief van 11 april 2007 heeft geageerd tegen dit besluit van 26 april 2005. De gemachtigde van appellant heeft daarover ter zitting van de Raad erkend dat als de brief van 26 april 2005 een besluit is, dat dan sprake is van een niet tijdig ingediend bezwaarschrift.
3.3. Nu appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en niet is gebleken van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant in stand heeft gelaten.
3.4. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat het verzoek om schadevergoeding op goede gronden is afgewezen.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2011.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) K. Moaddine.
IJ