ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3021 WAO + 09/3022 WAO +10/3019 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering en weigering ziekengeld; beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 12 mei 2002 met long- en rugklachten uitgevallen was. Betrokkene was in 2003 in aanmerking gekomen voor een WAO-uitkering, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15-25%.

Het Uwv had in 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene opnieuw beoordeeld en vastgesteld op 15-25%, maar had in 2009 een besluit genomen om ziekengeld te weigeren, omdat betrokkene in medisch opzicht in staat werd geacht de eerder geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen de besluiten van het Uwv gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering inhoudelijk had beoordeeld, aangezien dit besluit niet meer van toepassing was.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde betrokkene niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv. Tevens werd het bestreden besluit tot weigering van ziekengeld vernietigd, omdat dit besluit zijn grondslag had verloren door de vernietiging van het eerdere besluit. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van betrokkene moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1081,- en dat het betaalde griffierecht van € 111,- aan betrokkene moest worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 juni 2011.

Uitspraak

09/3021 WAO, 09/3022 WAO, 10/3019 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 april 2009, 08/944 en 08/59,
en op het hoger beroep van:
[Betrokkene] wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 april 2010, 09/1117,
in de gedingen tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 april 2009 (hierna: aangevallen uitspraak 1).
Namens betrokkene heeft I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, gevestigd te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft bij brief van 9 maart 2010 gereageerd.
Namens betrokkene heeft mr. Martens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 april 2010 (hierna: aangevallen uitspraak 2).
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting op 20 april 2011. Betrokkene en haar gemachtigde zijn, met schriftelijk bericht, niet verschenen. Voor het Uwv zijn verschenen mr. E.J.S. van Daatselaar en mr. M.J. van Steenwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren op 1[in] 1955, was werkzaam als ziekenverzorger en is op 12 mei 2002 met long- en rugklachten uitgevallen. Na het vervullen van de wachttijd is zij met ingang van 15 mei 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze uitkering was laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
1.2. Ter uitvoering van artikel 34, vierde lid, van de WAO, zoals dat destijds luidde, heeft eind 2006 een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsgevonden met toepassing van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB). Bij besluit van 31 januari 2007 heeft het Uwv de
WAO-uitkering van betrokkene per 16 maart 2007 ingetrokken, op de grond dat haar mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 29 november 2007 gegrond verklaard omdat bij de functieselectie was uitgegaan van het aSB terwijl inmiddels bekend was dat betrokkene, gelet op haar leeftijd, met ingang van 22 februari 2007 beoordeeld had moeten worden op grond van het Schattingsbesluit, zoals dit gold vóór 1 oktober 2004 (oSB). De mate van arbeidsongeschiktheid is met ingang van 16 maart 2007 ongewijzigd (als voorheen) vastgesteld op 15-25%.
1.3. Ter uitvoering van artikel 34, vijfde lid, van de WAO heeft het Uwv bij (primair) besluit van 29 november 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 22 februari 2007 aan de hand van het oSB vastgesteld op 15-25%. Bij besluit van 5 mei 2008 is het tegen dit besluit van 29 november 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet heeft betrokkene zich op 5 februari 2009 ziekgemeld met rugklachten. De verzekeringsarts heeft betrokkene op 16 maart 2009 gezien en heeft gerapporteerd dat betrokkene per 17 maart 2009 niet meer beperkt is dan is weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
22 november 2007 en in staat kan worden geacht de functies te vervullen die destijds voor haar in het kader van de WAO-beoordeling passend zijn geacht. Bij besluit van
16 maart 2009 is betrokkene om deze reden niet ongeschikt bevonden voor haar arbeid en is haar ingaande 17 maart 2009 (verdere) uitkering ingevolge de ZW geweigerd. Bij besluit van 28 juni 2009 is het bezwaar tegen het besluit van 16 maart 2009 ongegrond verklaard.
2.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen de besluiten van
29 november 2007 (hierna: bestreden besluit 1) en 5 mei 2008 (hierna: bestreden besluit 2) gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het Uwv opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat deze bestreden besluiten in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op een ontoereikende medische en arbeidskundige grondslag zijn gebaseerd.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
28 juni 2009 (hierna: bestreden besluit 3) ongegrond verklaard, onder overweging dat dit besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid en van een toereikende motivering is voorzien.
09/3021 WAO, 09/3022 WAO
3.1. De Raad stelt mede gelet op het verhandelde ter zitting vast dat het Uwv bij bestreden besluit 1 de in het besluit van 31 januari 2007 neergelegde intrekking van de WAO-uitkering ongedaan heeft gemaakt, en het besluit van 31 januari 2007 dus niet heeft gehandhaafd. Hieruit vloeit voort dat betrokkene geen belang had bij het beroep tegen bestreden besluit 1. Ten onrechte heeft de rechtbank dit besluit inhoudelijk in de beoordeling betrokken.
3.2. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak 1 in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt en dat betrokkene in zijn beroep tegen het bestreden besluit 1 alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3. Voorts stelt de Raad ten aanzien van het bestreden besluit 2 vast, in lijn met zijn uitspraak van 21 april 2010, LJN BM3121, dat het terugkomen op de herbeoordeling op grond van het aSB en het laten herleven van de WAO-uitkering naar een mate van 15 tot 25% op grond van het oSB-criterium betekent dat de situatie van betrokkene inhoudelijk overeenkomt met die van een verzekerde die niet op grond van het aSB is herbeoordeeld. Hieruit volgt dat het vijfde en zesde lid van artikel 34 van de WAO in het onderhavige geval toepassing missen. Ter voorlichting van betrokkene tekent de Raad hierbij aan dat in artikel 23 van de WAO de bevoegdheid voor het Uwv is neergelegd om –kort gezegd– zo vaak hij dat nodig oordeelt degene die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op te roepen in verband met de aanspraak op die uitkering.
3.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak 1 ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt, dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd onder herroeping van het primaire besluit van 29 november 2007.
3.5. De Raad oordeelt tot slot dat de aangevallen uitspraak 1 voor zover daarbij het Uwv is veroordeeld tot een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht van betrokkene, dient te worden bevestigd.
10/3019 ZW
3.6. De Raad stelt in dit geding allereerst vast dat aan het hier in geding zijnde besluit tot weigering van ziekengeld ten grondslag ligt dat betrokkene in medisch opzicht in staat is geacht de functies te vervullen die voor haar in het kader van een eerdere WAO-beoordeling zijn geselecteerd. Nu het Uwv daarbij echter aansluiting heeft gezocht bij de functies, die aan de herziening van de WAO-uitkering bij het bestreden besluit 2 ten grondslag zijn gelegd en dit bestreden besluit 2, zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen, moet worden vernietigd, ontvalt daarmee de grondslag aan het bestreden besluit 3.
3.7. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak 2 en het bestreden besluit 3 dienen te worden vernietigd.
4.1. De Raad acht in het geding 09/3021 WAO en 09/3022 WAO geen termen aanwezig om te komen tot een proceskostenveroordeling.
4.2. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv in het geding 10/3019 ZW te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 437,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1081,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak 1, behoudens voor zover het Uwv is veroordeeld tot een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht van betrokkene;
Verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep tegen bestreden besluit 1;
Vernietigt bestreden besluit 2 en herroept het besluit van 29 november 2007;
Vernietigt aangevallen uitspraak 2 en bestreden besluit 3;
Veroordeelt het Uwv in het geding 10/3019 ZW in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1081,-;
Bepaalt in het geding 10/3019 ZW dat het Uwv aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 111,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) N.S.A. El Hana.
TM