ECLI:NL:CRVB:2011:BR0473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6282 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen intrekking bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsverlening. Appellant ontving sinds 10 december 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd op 31 juli 2008 ingetrokken omdat appellant niet meer op het opgegeven adres verbleef, wat door een medewerker van de zorgboerderij was gemeld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Assen heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat de bekendmaking van besluiten, zoals vastgelegd in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), correct was uitgevoerd door het College. Het besluit was verzonden naar het laatst bekende adres van appellant, en aangezien hij zijn adreswijziging niet had doorgegeven, was de termijn voor het indienen van bezwaar op 1 augustus 2008 begonnen. Appellant had tot februari 2009 gewacht met het indienen van zijn bezwaar, wat ruimschoots na de wettelijke termijn was. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, vooral omdat appellant in november 2008 een nieuwe aanvraag om bijstand had ingediend en dus op de hoogte was van de beëindiging van zijn bijstand.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2011.

Uitspraak

09/6282 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 13 oktober 2009, 09/293 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 10 mei 2011, waar partijen, zoals voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 10 december 2007 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant stond ten tijde hier in geding in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres [adres 1] te [naam gemeente], gemeente [naam gemeente 2] (hierna: het opgegeven adres). Hier is een zorgboerderij van [naam zorgboerderij] gevestigd. Op 31 juli 2008 is door een medewerker van [naam zorgboerderij] bij de gemeente gemeld dat appellant daar sinds 3 juni 2008 niet meer verbleef.
1.2. Bij besluit van 31 juli 2008, verzonden op die datum, heeft het College de bijstand met ingang van 3 juni 2008 ingetrokken en de bijstand over de periode van 3 juni 2008 tot 1 juli 2008 van appellant teruggevorderd, op de grond dat hij niet meer zijn woonplaats in de gemeente [naam gemeente 2] heeft. Bij brief van 13 februari 2009 heeft mr. Van Asperen namens appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3. Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het College de bezwaren van appellant tegen het besluit van 31 juli 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de gemeente het besluit van 31 juli 2008 ten onrechte heeft verzonden naar het opgegeven adres, nu [naam zorgboerderij] juist aan het College had doorgegeven dat appellant daar niet meer verbleef. Volgens appellant had het College telefonisch contact met hem moeten opnemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 3:41, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hem, onder wie begrepen de aanvrager.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 september 2009, LJN BJ7888, heeft het College aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan als het besluit op bezwaar wordt verzonden naar het laatste bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het adres van betrokkene en betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen.
4.3.Vast staat dat appellant het College niet van zijn adreswijziging in kennis heeft gesteld. Nu het besluit van 31 juli 2008 is verzonden naar het bij het College laatstelijk bekende en opgegeven adres van appellant, waar appellant op dat moment volgens de GBA stond ingeschreven, is de Raad van oordeel dat dit besluit in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt. De termijn waarbinnen appellant bezwaar had kunnen indienen, heeft dan ook een aanvang genomen op 1 augustus 2008, de dag na die waarop dit besluit aan hem is toegezonden. De termijn van zes weken voor het indienen van bezwaar was ten tijde van de indiening daarvan op 13 februari 2009 ruimschoots verstreken. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat het College had moeten onderzoeken waar hij verbleef, nu appellant zijn verplichting om het College te informeren over zijn verblijfplaats niet is nagekomen.
4.4. In hetgeen appellant heeft aangevoerd kan voorts geen grond worden gevonden voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellant in november 2008 een nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend, zodat hij op dat moment op de hoogte was van de beëindiging van de bijstand. Nu appellant nadien nog maanden geen actie heeft ondernomen tegen deze beëindiging, kan de termijnoverschrijding reeds daarom niet verschoonbaar worden geacht. Het College heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 juli 2008 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.5. Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) I. Mos.
HD