ECLI:NL:CRVB:2011:BR4915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4122 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand voor diverse kostenposten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Appellante had bijzondere bijstand aangevraagd voor verschillende kosten, waaronder aanslagen waterschapsheffing, premies voor verzekeringen, en reiskosten. De aanvraag werd afgewezen door het College, wat leidde tot een rechtszaak. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor appellante bijstand vroeg, niet voldeden aan de criteria van noodzakelijkheid en bijzondere omstandigheden zoals vastgelegd in de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelde dat appellante over voldoende inkomen beschikte om deze kosten zelf te dekken en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijzondere bijstand door het College terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de WWB en de beoordelingsvrijheid van het College in dergelijke zaken.

Uitspraak

09/4122 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 juni 2009, 08/2022 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011. Appellante is, met voorafgaande berichtgeving, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.A. Bertholet, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 25 maart 2008 en 28 mei 2008 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor diverse kosten.
1.2. Bij besluit van 10 juli 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 oktober 2008, heeft het College, voor zover hier van belang, deze aanvraag toegekend voor wat betreft de tandartskosten, begroting 13 mei 2008, tot een bedrag van € 650,-- en voor het overige afgewezen. De afwijzing betreft:
- aanslagen waterschapsheffing 2007 en 2008 en gemeentelijke belastingen 2007 en
2008;
- premie begrafenisverzekering 2007 en 2008;
- premie rechtsbijstandsverzekering 2007 en 2008;
- voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2006, 2007 en 2008;
- nota belastingadviseur, nota pensioenadviseur en nota zorgmakelaar;
- kosten uittreksel huwelijksakte en aangetekend versturen en reiskosten naar de advocaat
en naar de rechtbank;
- no-claim ziektekosten 2007;
- nota’s advocaat;
- reiskosten ziekenhuis, reiskosten huisarts en dergelijke;
- eigen bijdrage zorgverzekering 2008;
- eigen bijdrage lenzen;
- tandartskosten, behandeling 2 mei 2008, en tandartskosten, begroting 13 mei 2008, voor zover de kosten meer bedragen dan € 650,--, zijnde hetgeen aan bijzondere bijstand is toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd aangevoerd dat aan haar als nog bijzondere bijstand moet worden toegekend voor de in 1.2 genoemde kostenposten waarvoor bijzondere bijstand is geweigerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 11, eerste lid, van de WWB, is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
4.2. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand, voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidtoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3. De Raad is van oordeel dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidtoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het College ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.5. Aanslagen waterschapsheffing 2007 en 2008 en gemeentelijke belastingen 2007 en 2008.
4.5.1. Evenals het College en de rechtbank is de Raad, mede onder verwijzing naar zijn uitspraak van 17 juli 2007, LJN BA9876, van oordeel dat de kosten van deze aanslagen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden gerekend die appellante in beginsel uit haar inkomen dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. De Raad is met het College van oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. In dit verband verwijst hij naar zijn uitspraak van heden, 09/4121, waaruit blijkt dat appellante, anders dan zij betoogt, over het jaar 2007 beschikte over een inkomen boven de voor haar van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Ook over 2008 beschikte zij over een inkomen boven of gelijk aan de bijstandsnorm.
4.6. Premie begrafenisverzekering 2007 en 2008.
4.6.1. Het College heeft vergoeding van deze kosten afgewezen op de grond dat deze kosten ten tijde van de aanvraag door appellante reeds waren voldaan.
4.6.2. Appellante heeft niet betwist dat deze kosten zijn gemaakt en voldaan voor de datum van de aanvraag. Evenmin is gebleken van een reële schuld ter zake. Onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van
21 juli 2009, LJN BJ4669, stelt de Raad vast dat appellante gelet op artikel 35, eerste lid, in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB reeds hierom geen recht had op bijzondere bijstand voor deze kosten. In hetgeen appellante in hoger beroep aanvoert, ziet de Raad geen aanleiding tot een andersluidend oordeel.
4.7. Premie rechtsbijstandverzekering 2007 en 2008.
4.7.1. De Raad begrijpt het standpunt van het College aldus dat het de vrije keuze is van appellante om deze kosten te maken en daarom dan ook geen aanleiding ziet om tot vergoeding van deze kosten over te gaan. Het College merkt hierbij nog op dat appellante in de periode hier van belang beschikte over een inkomen boven de voor haar van toepassing zijnde bijstandsnorm.
4.7.2. De Raad is van oordeel dat de kosten van de rechtsbijstandverzekering niet aangemerkt kunnen worden als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat bijstandsverlening voor deze kosten niet mogelijk is. Anders dan appellante betoogt ziet de Raad niet in dat een rechtsbijstandsverzekering noodzakelijk is, op de grond dat zij een woning mede in eigendom heeft.
4.8. Voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2006, 2007 en 2008.
4.8.1. De Raad merkt deze kosten aan als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die appellante in beginsel uit haar inkomen dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. De Raad verwijst verder naar hetgeen onder 4.5.1 is overwogen.
4.9. Nota belastingadviseur, nota pensioenadviseur en nota zorgmakelaar.
4.9.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze kosten niet aangemerkt kunnen worden als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat bijstandsverlening voor deze kosten niet mogelijk is.
Hetgeen door appellante is aangevoerd leidt niet tot een andere uitkomst.
4.10. Kosten uittreksel huwelijksakte en aangetekend versturen en reiskosten naar de advocaat en naar de rechtbank.
4.10.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het hier gaat om kosten die gerekend worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Anders dan appellante aanvoert kan niet worden gezegd dat de aan een echtscheiding verbonden kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Voor wat betreft de hoogte van het inkomen van appellante verwijst de Raad naar hetgeen hiervoor onder 4.5.1 is overwogen.
4.11. No-claim ziektekosten 2007.
4.11.1. Appellante heeft verzocht om bijzondere bijstand ter hoogte van de niet ontvangen no-claim ziektekosten over 2007. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het hier niet gaat om kosten die appellante heeft moet maken, zodat geen sprake is van kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Bijstandsverlening is reeds hierom niet mogelijk.
4.12. Nota’s advocaat.
4.12.1. Het College heeft de vergoeding van deze kosten afgewezen op de grond dat de kosten ten tijde van de aanvraag reeds waren voldaan. Appellante heeft niet betwist dat deze kosten zijn gemaakt en voldaan voor de datum van de aanvraag. Evenmin is gebleken van een reële schuld ter zake. Gelet op artikel 35, eerste lid, in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB had appellante reeds hierom geen recht op bijzondere bijstand. In hetgeen appellante in hoger beroep aanvoert ziet de Raad geen aanleiding tot een andersluidend oordeel.
4.13. Reiskosten ziekenhuis, reiskosten huisarts en dergelijke.
4.13.1. Met de rechtbank en het College is de Raad van oordeel dat deze kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel geacht worden uit het inkomen te kunnen worden bestreden. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden die leiden tot een ander oordeel. De Raad verwijst verder naar hetgeen onder 4.5.1 is overwogen.
4.14. Eigen bijdrage zorgverzekering 2008.
4.14.1. De aanvraag om vergoeding van deze kosten is afgewezen op de grond dat appellante geacht wordt deze wettelijk verplichte eigen bijdrage uit haar reguliere inkomen te kunnen voldoen. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van
14 december 2010, LJN BO6734, is de Raad van oordeel dat aan het eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bewuste keuze van de wetgever ten grondslag ligt, die ertoe leidt dat in beginsel sprake is van een uitputtende - passende en toereikende - regeling, die een voorliggende voorziening oplevert in de zin van artikel 15, eerste lid, van de WWB. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het in de situatie van appellante anders ligt.
4.15. Eigen bijdrage lenzen.
4.15.1. Naar het oordeel van de Raad waren ten tijde in geding de Zvw en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de hier aan de orde zijnde kosten aan te merken als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. Op grond van artikel 2.13, aanhef en onder b, van de Regeling zorgverzekering, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, bestaat slechts aanspraak op een vergoeding van contactlenzen indien voldaan is aan een van de zorginhoudelijke criteria vermeld in bijlage 3, onderdeel 2 van deze regeling. De Raad is van oordeel dat hiermee een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van contactlenzen. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB aan toekenning van bijzondere bijstand in de gevraagde kosten in de weg staat. Hierbij doet niet ter zake dat appellante wel aanspraak kan maken op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten op basis van een aanvullende verzekering.
4.15.2. De Raad stelt vast dat het College de aanvraag voor contactlenzen mede heeft beoordeeld aan de hand van de beleidsregeling bijzondere bijstand voor medische kosten, versie 8 (hierna: het beleid). Hierin is opgenomen onder welke omstandigheden medische kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Hieruit blijkt dat iedere aanvrager geacht wordt een verzekering die een voldoende vergoedingenniveau biedt te hebben afgesloten. Als maatstaf voor het bepalen van een voldoende vergoedingenniveau geldt het verzekeringspakket van IZA CURA. Indien een aanvrager heeft gekozen voor een verzekering met een aantoonbaar inadequaat vergoedingenniveau wordt de vergoeding voor de medische kostensoort die een aanvrager daardoor mist, in mindering gebracht op de eventueel te verstrekken bijzondere bijstand.
4.15.3. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als, begunstigend, buitenwettelijk beleid. Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 oktober 2010, LJN BO1031, wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.15.4. Appellante heeft niet betwist dat de kosten voor contactlenzen op grond van het verzekeringspakket van IZA CURA voor volledige vergoeding in aanmerking komen, terwijl op basis van haar verzekering slechts recht bestaat op een gedeeltelijke vergoeding. Naar het oordeel van de Raad heeft het College in overeenstemming gehandeld met zijn buitenwettelijk beleid door aan appellante geen bijzondere bijstand te verlenen.
4.16. Tandartskosten, behandeling 2 mei 2008, en tandartskosten, begroting 13 mei 2008, voor zover de kosten meer bedragen dan € 650,--.
4.16.1. De Raad is onder verwijzing naar zijn uitspraak van 17 november 2009, LJN BK4230, van oordeel dat voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoort die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Hierbij doet niet ter zake dat appellante wel aanspraak kan maken op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten op basis van een aanvullende verzekering.
4.16.2. De Raad stelt vast dat het College de aanvraag voor tandartskosten mede heeft beoordeeld aan de hand van zijn beleid. Zoals weergegeven in 4.15.3 wordt dit beleid gekwalificeerd als begunstigend buitenwettelijk beleid en als gegeven aanvaard. De door de bestuursrechter te verrichten toetsing dient zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.16.3. Naast hetgeen in 4.15.2 is weergegeven kan ingevolge het beleid de eigen bijdrage voor tandheelkundige kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen tot een bedrag van maximaal € 700,-- per kalenderjaar. Voorts geldt in het algemeen een voor eigen rekening komend drempelbedrag van € 50,-- per jaar.
4.16.4. Niet weersproken is dat de kosten voor de behandeling van de tandarts op 2 mei 2008 ingevolge het verzekeringspakket van IZA CURA volledig voor vergoeding in aanmerking zouden komen, terwijl op basis van de verzekering van appellante slechts recht bestaat op een gedeeltelijke vergoeding. Voorts blijkt uit 4.16.3 dat aan appellante voor de begroting van 13 mei 2008 de ingevolge het beleid maximale vergoeding, minus het drempelbedrag ad € 50,--, voor tandartskosten aan appellante is toegekend. Naar het oordeel van de Raad heeft het College aldus in overeenstemming gehandeld met zijn beleid.
4.17. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.16.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M.C. Nijholt.
HD