ECLI:NL:CRVB:2011:BR5326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1501 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van kosten voor gebitsonderhoud na gebitsrehabilitatie in verband met oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin de aanvraag voor vergoeding van gebitsimplantaten werd afgewezen. De zaak betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellante, geboren in 1932 in het voormalig Nederlands-Indië, had eerder een vergoeding ontvangen voor gebitsrehabilitatie, maar verzocht in 2009 opnieuw om vergoeding van kosten voor gebitsimplantaten. Verweerder weigerde deze vergoeding, stellende dat de schade door oorlogsgeweld met de eerdere gebitsrehabilitatie volledig was hersteld.

De Raad overwoog dat verweerder niet had onderzocht of de nieuwe behandelingen betrekking hadden op gebitsklachten die bij de eerdere rehabilitatie niet aan de orde waren gekomen. De Raad oordeelde dat er een onderzoek had moeten plaatsvinden naar de medische noodzaak van het behandelplan en het causaal verband met het door appellante ondergane oorlogsgeweld. De verwijzing naar het beleid van verweerder was onvoldoende. De Raad verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen binnen drie maanden een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

10/1501 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 11 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010,182), voortgezet door de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 januari 2010, kenmerk BZ 9147, JZ/O70/2010 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek te zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2011. Appellante is daar verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belangzijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1932 in het voormalig Nederlands-Indië, is in 1993 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo op grond van psychische invaliditeit. Aanvaard is ook dat appellante rug-, knie- en gebitsklachten heeft die samenhangen met het in de oorlog ondergane geweld.
1.2. Bij besluit van 27 november 2002 is aan appellante met toepassing van artikel 32 van de Wubo een vergoeding toegekend voor de niet gedekte kosten van een zich over meerdere jaren uitstrekkende eenmalige gebitsrehabilitatie volgens het door de behandelaars van appellante opgestelde behandelplan met kostenbegroting.
1.3. In maart 2009 heeft appellante verweerder wederom verzocht haar in aanmerking te brengen voor vergoeding van gebitsimplantaten. Bij besluit van 19 juni 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Daartoe heeft verweerder op advies van zijn tandheelkundig adviseur M. Schächter en haar geneeskundig adviseur G.J. Laatsch overwogen dat volgens het geldende beleid met de éénmalige gebitsrehabilitatie alle door het ondervonden oorlogsgeweld ontstane schade aan het gebit geacht wordt volledig te zijn hersteld. Later optredende kosten worden beschouwd als normale, voor iedereen geldende kosten van gebitsonderhoud zodat de kosten waarvoor appellante thans een voorziening vraagt niet kunnen worden beschouwd als extra kosten in de zin van de Wubo. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.4. In de bewaarfase bleek dat één onderdeel van het door appellante ingediende behandelplan - een implantaat plus kroon op element 36 - nog niet was uitgevoerd op grond van het in 2002 geaccordeerde behandelplan. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellante, voor zover gericht tegen het niet vergoeden van een implantaat plus kroon op element 36, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Appellante kan zich hiermee niet verenigen.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. In artikel 32 van de Wubo is - voor zover hier van belang - bepaald dat, indien het burger-oorlogsslachtoffer wegens zijn invaliditeit welke het gevolg is van het letsel bedoeld in artikel 2 van die wet, geneeskundige behandeling behoeft, de daaraan verbonden ten laste van de vervolgde blijvende noodzakelijke kosten, alsmede de daarmee direct verband houdende extra kosten voor noodzakelijke voorzieningen, volledig worden vergoed.
2.2. Verweerder heeft de gevraagde vergoeding geweigerd onder verwijzing naar zijn in het kader van de toepassing van artikel 32 van de Wubo ter zake van de causaliteit van gebitsklachten gehanteerde uitgangspunt. Dit uitgangspunt houdt in dat met de aan betrokkene verstrekte éénmalige gebitsrehabilitatie de door het oorlogsletsel ontstane schade geacht wordt te zijn hersteld. Kosten verband houdend met nadien optredende klachten ziet verweerder als normale kosten voor gebitsonderhoud.
2.3. Appellante heeft ter zitting betoogd dat het huidige behandelplan gebitselementen betreft die destijds, in 2002, nog goed waren, zodat er toen geen aanleiding bestond om die elementen bij de rehabilitatie te betrekken. Verder heeft appellante aangevoerd dat de keuze van implantaten is ingegeven door haar angst voor losse elementen in haar mond, hetgeen in verband staat met de mishandeling tijdens de Japanse bezetting.
2.4. Verweerder heeft in het besluit 27 november 2002, waarbij de vergoeding van het gebitsherstel is toegewezen, te kennen gegeven dat ervan werd uitgegaan dat na herstel van appellantes gebit overeenkomstig het behandelplan, de gebitselementen die als gevolg van het oorlogsgeweld schade op hadden gelopen, duurzaam en volledig hersteld zouden zijn. Dit uitgangspunt neemt echter niet weg dat naar aanleiding van de in geding zijnde aanvraag er een onderzoek had moeten worden ingesteld naar de medische noodzaak van dit behandelplan en het causaal verband met het door appellante ondergane oorlogsgeweld. Er kon niet worden volstaan met verwijzing naar het beleid in deze. Er is ook niet bezien of deze nieuwe behandelingen betrekking hebben op gebitsklachten van appellante die om tandheelkundige redenen bij de gebitsrehabilitatie van 2002 niet aan de orde zijn gekomen.
3. Gezien het vorenstaande komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
4. Van op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerder op binnen drie maanden na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
HD