[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 november 2010, 10/919 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 september 2011
Namens appellant heeft mr. J.A.J. Dappers, advocaat te Ravenstein, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen L. den Hartog.
1.1. Bij besluit van 15 februari 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellant per 23 februari 2006 op grond van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Bij besluit van 29 januari 2008 is vastgesteld dat appellant per 22 oktober 2007 niet langer recht heeft op een WGA-uitkering maar op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Per 8 oktober 2007 is appellant gaan werken bij Gebroeders van den Broek Transport op basis van een contract voor zes maanden. Met ingang van 19 november 2007 heeft appellant zich ziekgemeld. Appellant ontving vervolgens een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Omdat de ZW-uitkering hoger was dan de IVA-uitkering werd de IVA-uitkering niet uitbetaald.
1.2. De ZW-uitkering is beëindigd per 9 november 2009 en per die datum is aan appellant bij besluit van 22 oktober 2009 weer een IVA-uitkering toegekend met dezelfde hoogte als voorheen.
1.3. Bij besluit van 12 februari 2010 is het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2009 gegrond verklaard, in die zin dat de hoogte van het dagloon wordt vastgesteld op € 67,31 in plaats van € 66,41.
2.1. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat het dagloon, op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wet WIA, vastgesteld moet worden op basis van het laatste door hem verdiende loon.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de Wet WIA geen mogelijkheden biedt voor een hernieuwde vaststelling van het dagloon. Artikel 52, tweede lid, van de Wet WIA ziet op de herbeoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in een situatie waarbij de arbeidsongeschikte een periode van twaalf maanden inkomsten uit arbeid heeft genoten. Het gaat dan om onderzoek naar het voortbestaan van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het artikellid biedt geen basis om het dagloon opnieuw vast te stellen.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt dat als basis voor de hoogte van arbeidsongeschiktheid als uitgangspunt genomen moet worden het inkomen dat hij had in zijn laatste functie, herhaald.
4.1. In hoger beroep heeft appellant in essentie de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten herhaald. Deze gronden hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad verwijst dan ook naar dit oordeel en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.2. In artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA is – voor zover hier relevant – bepaald dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het gebrek die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden. Uit dit artikelonderdeel volgt dat er geen plaats is voor het vaststellen van een dagloon op basis van hetgeen appellant aan loon heeft verdiend in een periode gelegen na de in dit artikelonderdeel beschreven periode.
4.3. Artikel 52, tweede lid, van de Wet WIA behelst geen uitzondering op artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA, doch biedt, naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen, slechts een regeling ter zake van de herbeoordeling van het voortbestaan van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de in dat artikellid beschreven situatie.
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H.J. Simon en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2011.