ECLI:NL:CRVB:2011:BT1762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2971 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering heropenen uitkering op basis van toegenomen beperkingen in WAO-zaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering niet te heropenen. Appellant, die sinds 2000 arbeidsongeschikt is door diverse medische klachten, had eerder een uitkering ontvangen die in 2002 werd ingetrokken. In 2009 verzocht hij het Uwv om zijn uitkering te heropenen, omdat hij stelde dat zijn klachten waren toegenomen. Het Uwv weigerde dit, met de motivatie dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld ten opzichte van de eerder vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven, wat appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, M.J.G. Voets, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Ambrosius. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen tegenspreken. De Raad heeft vastgesteld dat de medische situatie van appellant, ondanks de toename van klachten, niet leidde tot een toename van beperkingen die een heropening van de uitkering rechtvaardigden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

10/2971 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 mei 2010, 10/251
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 juli 2011 heeft de gemachtigde van appellant, M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, de gronden aangevuld en nadere stukken ingediend.
Bij brief van 4 augustus 2011 heeft het Uwv een reactie gegeven met het inbrengen van een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.H.N. Verheijen van 3 augustus 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant is op 28 november 2000 uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker bij een slacht- en uitbeenbedrijf wegens hartklachten, spanningsklachten en oogklachten. Aan appellant is - uiteindelijk - met ingang van 27 november 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 5 september 2002 is deze uitkering ingetrokken.
1.3. Appellant heeft zich op 14 oktober 2002 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkeloosheidswet (WW) ziek gemeld met psychische klachten, hart- en vaatklachten en een hoge bloeddruk. Over de periode 14 oktober 2002 tot 19 februari 2003 heeft appellant een Ziektewetuitkering ontvangen.
1.4. Op 17 maart 2003 heeft appellant zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de WW ziek gemeld wegens een zogenoemde tenniselleboog. Over de periode 17 maart 2003 tot 22 juli 2003 heeft appellant een Ziektewetuitkering ontvangen.
1.5. Bij brief van 12 juni 2009 heeft appellant het Uwv verzocht in aanmerking te worden gebracht voor een WAO-uitkering in verband met een toename van zijn klachten, bestaande uit hartproblematiek, suikerziekte, hoge bloeddruk en blaasproblemen. Tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts heeft appellant tevens melding gemaakt van alvleesklierproblematiek.
1.6. Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het Uwv met toepassing van artikel 43a van de WAO geweigerd de verzochte uitkering te heropenen omdat er geen sprake is van toegenomen beperkingen. Bij besluit van 21 december 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. In dit geding moet beoordeeld worden of het Uwv terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a van de WAO.
3. De rechtbank heeft dienaangaande - kort samengevat - overwogen dat er op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding is te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de voor appellant door de verzekeringsartsen eerder vastgestelde beperkingen.
4.1. De Raad kan zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank. Het bepaalde in artikel 43a van de WAO brengt mee dat de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen voorafgaat aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. Met andere woorden: eerst als de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen bevestigend is beantwoord, komt de vraag aan de orde of deze voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak.
4.2. In het licht van de hiervoor vermelde beoordelingsmaatstaf ziet de Raad het hoger beroep van appellant, bij gebrek aan een toereikende objectief-medische onderbouwing van de door hem gestelde toename van zijn beperkingen, geen doel treffen. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt dat de WAO-uitkering die appellant tot 5 september 2002 heeft ontvangen verband hield met beperkingen als gevolg van hartklachten, spanningsklachten en oogklachten. In verband met appellants hartklachten achtte de verzekeringsarts appellant destijds aangewezen op regelmatige, niet zware fysieke arbeid met beperkte koude- en warmtebelasting. In verband met de spanningsklachten was hij aangewezen op gestructureerd werk en voorspelbare werkzaamheden en vanwege zijn oogklachten diende het werk geen groot appel te doen op zijn visuele vermogens. Naar aanleiding van appellants claim van toegenomen beperkingen heeft de verzekeringsarts in het rapport van 21 oktober 2009 op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat, ondanks dat er sprake is van toegenomen medische problematiek, er geen sprake is van toegenomen beperkingen, omdat de eventuele beperkingen die hieruit voortvloeien reeds voldoende gehonoreerd zijn in de destijds opgemaakte Functionele Mogelijkheden Lijst. Daartoe heeft hij onder meer vastgesteld dat appellant voor zijn suikerziekte en blaasproblematiek medicatie krijgt, de pancreasfunctie naar aanleiding van een hogere medicatie is verbeterd, er sprake is van een cardiologisch stabiele situatie en appellant geen hernieuwde controle heeft bij een cardioloog. De bezwaarverzekeringsarts onderschrijft de medische bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts. Daarbij benadrukt hij dat de suikerstofwisseling goed is gereguleerd en de blaasproblematiek niet van dien aard is dat deze arbeidsbelemmeringen oplevert. De Raad ziet, evenals de rechtbank, in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden om het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden.
4.3. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens in het geding gebracht die de Raad tot een ander oordeel moeten leiden. Dat geldt ook voor de, overigens algemene en niet op appellant betrekking hebbende, informatie met betrekking tot een mogelijk oorzakelijk verband tussen een slecht functionerende alvleesklier en het ontstaan van diabetes en/of urine-incontinentie. Zoals de Raad hiervoor reeds uiteen heeft gezet kan de vraag of de toegenomen arbeidsongeschiktheid voorkomt uit een andere ziekte-oorzaak en de daarmee verband houdende causaliteitsvraag, eerst aan de orde komen als er sprake is van toegenomen beperkingen. Nu daarvan in dit geval geen sprake is komt de Raad dan ook niet aan de beantwoording van die vraag toe.
5. Uit hetgeen onder 4.1 tot 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H. Bolt en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) E. Heemsbergen.
NW