ECLI:NL:CRVB:2011:BT1789
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de noodzaak van medische rapportages voor bezwaar
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 september 2011 uitspraak gedaan. Appellant had zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 17 juni 2009 ingetrokken gezien, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Dit besluit was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waarvan de resultaten in rapportages waren vastgelegd.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluit op deugdelijke wijze had onderbouwd en dat de door appellant aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen te twijfelen. Appellant stelde dat hij meer beperkt was dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was weergegeven en dat er discrepanties waren in de rapportages van de psycholoog en de bezwaarverzekeringsarts. Hij verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de rechtbank wees dit verzoek af.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rapportages, indien zorgvuldig tot stand gekomen, een bijzondere waarde hebben. De Raad benadrukte dat het aan appellant is om aan te tonen dat de rapportages niet aan de eisen voldoen of dat de beoordelingen onjuist zijn. In dit geval was er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen, en het verzoek om een onafhankelijke deskundige werd afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de intrekking van de WAO-uitkering bleef in stand.