ECLI:NL:CRVB:2011:BT1789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4979 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de noodzaak van medische rapportages voor bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 september 2011 uitspraak gedaan. Appellant had zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 17 juni 2009 ingetrokken gezien, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Dit besluit was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waarvan de resultaten in rapportages waren vastgelegd.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluit op deugdelijke wijze had onderbouwd en dat de door appellant aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen te twijfelen. Appellant stelde dat hij meer beperkt was dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was weergegeven en dat er discrepanties waren in de rapportages van de psycholoog en de bezwaarverzekeringsarts. Hij verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de rechtbank wees dit verzoek af.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rapportages, indien zorgvuldig tot stand gekomen, een bijzondere waarde hebben. De Raad benadrukte dat het aan appellant is om aan te tonen dat de rapportages niet aan de eisen voldoen of dat de beoordelingen onjuist zijn. In dit geval was er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen, en het verzoek om een onafhankelijke deskundige werd afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de intrekking van de WAO-uitkering bleef in stand.

Uitspraak

10/4979 WAO
Centrale Raad van Beroep
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 augustus 2010, 10/1951 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 17 juni 2009 in te trekken, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op die datum minder dan 15% was. Het Uwv heeft zijn besluit van 6 oktober 2009 gebaseerd op de resultaten van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, neergelegd in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 11 september 2009 en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 maart 2009 en in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 5 oktober 2009.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 6 oktober 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat het verzekeringsgeneeskundig of arbeidskundig onderzoek niet op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden, dan wel heeft geleid tot onjuiste resultaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zijn besluit van 6 oktober 2009 kunnen baseren op de resultaten van de in 1 bedoelde onderzoeken.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het wettelijk kader geschetst waarbinnen in beroep de beoordeling van het besluit van 6 oktober 2009 dient plaats te vinden.
2.3. Voorts heeft de rechtbank weergegeven waaruit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft bestaan en welke beroepsgronden er ter zake van de medische grondslag van het besluit van 6 oktober 2009 door appellant zijn ingediend.
2.4. Voorts heeft de rechtbank uiteengezet waaruit het arbeidskundig onderzoek heeft bestaan en welke beroepsgronden ter zake van de arbeidskundige grondslag van het besluit van 6 oktober 2009 zijn ingediend.
2.5. De rechtbank heeft vervolgens de beroepsgronden van appellant besproken en uiteengezet waarom deze gronden niet slagen.
3. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank vermeld in 2.1. bestreden. Naar zijn mening dient de Raad de aangevallen uitspraak te vernietigen en zijn beroep alsnog gegrond te verklaren. Subsidiair is verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen. Naar zijn opvatting is hij meer beperkt dan in de FML is weergegeven, is er sprake van discrepanties in het op verzoek van het Uwv gemaakte expertiserapport van de psycholoog drs. D. Verbeken van
17 maart 2009 en ook tussen dit rapport en de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Voorts is gesteld dat appellant reeds in 1997 is uitgevallen wegens psychische klachten, waarvoor hij onafgebroken een WAO-uitkering heeft genoten. In de beleving van appellant kan het dan niet zo zijn dat hij van de ene op de andere dag en zonder enige vorm van begeleiding volledig arbeidsgeschikt wordt verklaard.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2.1. Aan rapportages bedoeld in 1 komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toe in die zin dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren.
Dit betekent echter geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wel aan betrokkene om aan te voeren dat de rapportages niet aan voormelde eisen voldoen, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Voorts zal betrokkene zijn standpunten dienen te onderbouwen. Hierbij geldt dat een betrokkene, of zijn niet medisch geschoolde gemachtigde, de juistheid van de standpunten die betrekking hebben op de wijze van het tot stand komen van de rapportages en de consistentie en concludentie van de rapportages zelf aannemelijk kunnen maken door op gebreken ter zake te wijzen.
Voor het twijfel zaaien aan de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. De Raad wijst op zijn uitspraken van 17 december 2004, LJN AR8889, 13 juli 2005, LJN AT9828 en 10 januari 2007, LJN AZ6138.
4.2.2. De Raad begrijpt de niet onderbouwde stellingen van appellant als weergegeven in 3 zo dat appellant van opvatting is dat de rechtbank op basis van de door appellant in beroep naar voren gebrachte gronden tot een ander en voor hem gunstiger oordeel had dienen te komen. De Raad volgt appellant hier niet in.
4.2.3. De rechtbank heeft de door appellant in beroep naar voren gebrachte gronden tegen de achtergrond van hetgeen is vermeld in 4.2.1 met juistheid besproken. Ook naar het oordeel van de Raad bevatten deze gronden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig of het arbeidskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, de ter zake opgesteld rapportages inconsistenties bevatten of niet concludent zijn, dan wel dat de medische of arbeidskundige beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling twijfel bestaat.
De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel. De Raad verwijst daarnaar.
Hierin ligt tevens besloten dat de Raad het verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige afwijst.
5.1. Uit hetgeen is overwogen in 4.2.1 tot en met 4.2.3 volgt dat de rechtbank met juistheid tot het in 2 bedoelde oordeel is gekomen. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
TM