op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 april 2010, 08/2072 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 09/421 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 september 2011
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend en nadien reacties van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 31 augustus 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met schriftelijk bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraken heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit op bezwaar van 12 juni 2008 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 1 februari 2008, waarmee aan appellant is meegedeeld dat hij met ingang van 24 maart 2008 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, ongegrond verklaard.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 21 januari 2009 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 14 november 2008, waarmee appellant vanaf 17 november 2008 uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is geweigerd omdat hij in dezelfde medische toestand verkeerde als ten tijde van de voornoemde schatting, ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 12 juni 2008 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat de medische beperkingen van appellant niet zijn onderschat door de (bezwaar)verzekeringsarts. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de door appellant in beroep overgelegde medische informatie ziet op de medische situatie ruim een jaar na de datum in geding en derhalve, anders dan het rapport van de behandelend orthopeed van 25 maart 2008, waaruit blijkt dat er toen nog geen sprake was van een HNP, geen betekenis toekomt in dit geding. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant met zijn beperkingen terecht niet in staat wordt geacht zijn (maatman)werk als technisch medewerker te verrichten maar wel met passende functies € 9,34 bruto per uur kan verdienen. Dit resulteert niet in een verlies aan verdiencapaciteit, zodat appellant terecht op 24 maart 2008 een uitkering ingevolge de Wet WIA is geweigerd.
2.2. In de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 21 januari 2009 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, met verwijzing naar jurisprudentie van de Raad, geoordeeld dat het Uwv terecht als ”zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW heeft aangemerkt elk van de functies die zijn voorgehouden bij de beoordeling van zijn aanspraak op een WIA-uitkering per 24 maart 2008. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft volgens de rechtbank terecht aangenomen dat appellant sinds de laatste WIA-beoordeling niet toegenomen beperkt is en derhalve geschikt is te achten voor de bij die beoordeling voorgehouden functies. Ook in dit geding heeft de rechtbank overwogen dat uit de door appellant in beroep overgelegde medische informatie (van 20 april 2009 en van 13 mei 2009 van de neuroloog J.A.P. Hiel) blijkt dat de toename van de klachten eerst is ontstaan na de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht en op goede gronden besloten dat appellant per 17 november 2008 niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
3.1. In hoger beroep is een verklaring van appellant van 1 juni 2010 overgelegd, waarin hij melding maakt van zijn medische situatie en de Raad verzoekt een deskundige in te schakelen. Voorts is een rapport van de behandelend neuroloog J.L. Hollinger van 22 juni 2010 overgelegd.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarop gereageerd met zijn rapporten van 15 december 2010 en 10 februari 2011.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraken 1 en 2 en maakt deze tot de zijne. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de voornoemde rapporten naar het oordeel van de Raad voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de verklaring van de neuroloog Hollinger van 22 juni 2010 voor de in geding zijnde data 24 maart 2008 en 17 november 2008 niet tot een gewijzigd standpunt leidt. Hierin ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om een deskundige in te schakelen.
4.2. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de hoger beroepen geen doel treffen en dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 voor bevestiging in aanmerking komen.
5. Tot slot acht de Raad acht geen termen aanwezig om in deze gedingen te komen tot een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden in tegenwoordigheid van N.S.A. el Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011.