09/6685 APPA + 10/2900 AW
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
1. de verenigde vergadering van het waterschap Hollandse Delta (hierna: algemeen bestuur);
2. dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta (hierna: dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 29 september 2011
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het dagelijks bestuur van 3 november 2009, nummer 12 (hierna: bestreden besluit 1). Dit besluit is genomen ter uitvoering van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa).
Appellante heeft voorts beroep ingesteld tegen het besluit van het algemeen bestuur van 25 maart 2010, nummer 11 (hierna: bestreden besluit 2).
Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2011. Appellante is verschenen met bijstand van mr. A.J.M. van Meer, juridisch adviseur te Boskoop. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. R. van Arkel, advocaat te ’s-Gravenhage, en door mr. M. Dijkgraaf, werkzaam bij het waterschap Hollandse Delta.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1958, was sinds 1 oktober 1998 lid van het dagelijks bestuur (“heemraad”) van (de rechtsvoorganger van) het waterschap. In zijn vergadering van 10 september 2008 heeft het algemeen bestuur een motie van wantrouwen aangenomen waarin het vertrouwen in appellante als heemraad is opgezegd. Vervolgens heeft appellante een korte toespraak gehouden en de vergadering verlaten. Bij brief van 24 september 2008 heeft appellante met ingang van 1 oktober 2008 ontslag genomen als lid van het dagelijks bestuur.
1.2. Bij besluit van 27 november 2008, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2, heeft het algemeen bestuur bepaald dat 10 september 2008 als ontslagdatum van appellante wordt gehanteerd en dat wordt uitgegaan van een wachtgeldperiode van zes jaar.
1.3. Bij besluit van 25 maart 2009, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 1, heeft het dagelijks bestuur aan appellante met ingang van 11 september 2008 een uitkering ingevolge de Appa toegekend voor de duur van zes jaar.
2. In beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet per 10 september 2008 maar pas met ingang van 1 oktober 2008 heeft opgehouden deel uit te maken van het dagelijks bestuur. Gelet daarop maakt zij aanspraak op wachtgeld vanaf 1 oktober 2008 tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd.
3. De Raad overweegt als volgt.
4. Ten aanzien van bestreden besluit 1 (09/6685)
4.1. Ingevolge artikel 131, eerste lid, in samenhang met artikel 130, tweede lid, van de Appa, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt aan een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap met ingang van de dag van zijn aftreden, indien hij nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, recht op uitkering verleend ten laste van het waterschap waarin hij als zodanig optrad.
In artikel 132, tweede lid, in samenhang met artikel 130, tweede lid, van de Appa, zoals dit luidde ten tijde van belang, is bepaald dat, indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als lid van het dagelijks bestuur de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren lid van het dagelijks bestuur is geweest, de uitkering wordt voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4.2. Het geschil spitst zich toe op de datum van aftreden van appellante. Deze datum is beslissend voor het antwoord op de vraag of appellante ten minste tien jaar lid van het dagelijks bestuur is geweest en daarmee aanspraak kan maken op een wachtgelduitkering tot aan het bereiken van de 65 jarige leeftijd.
4.3. Ingevolge artikel 41, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet worden de leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, door het algemeen bestuur uit de leden van het algemeen bestuur benoemd. In het vierde lid is onder meer bepaald dat de zittingsduur van het dagelijks bestuur vier jaar is. Ingevolge het vijfde lid kan het algemeen bestuur niettemin een of meer leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.
4.4. In artikel 13, eerste lid, van het Reglement van bestuur voor het waterschap Hollandse Delta - de provinciale verordening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet - is bepaald dat een lid van het dagelijks bestuur te allen tijde ontslag kan nemen en daarvan schriftelijk bericht doet aan het algemeen bestuur.
4.5. In dit geschil gaat het om de specifieke situatie dat een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap het - politieke - vertrouwen van het algemeen bestuur verliest. Aan artikel 41, vijfde lid, van de Waterschapswet ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de betrokkene in zo'n geval geen lid van het dagelijks bestuur zal blijven. De betrokkene kan zelf ontslag nemen, maar het algemeen bestuur kan ook ongevraagd ontslag verlenen. Deze bevoegdheid kan in beginsel terstond worden uitgeoefend.
4.6. Uit de gedingstukken, waaronder het woordelijk verslag van het desbetreffende gedeelte van de vergadering van het algemeen bestuur van 10 september 2008, komt naar voren dat de voorzitter (de dijkgraaf van het waterschap) heeft geconstateerd dat de motie van wantrouwen was aangenomen en de veronderstelling heeft uitgesproken dat appellante hiermee was afgetreden als heemraad. Vervolgens heeft hij zichzelf gecorrigeerd, in die zin dat hij eerst het woord aan appellante heeft gegeven. Appellante heeft bevestigd dat de telling duidelijk was en dat zij het heel erg jammer vond. Zij verklaarde al een aantal malen een afscheidsspeech te hebben gemaakt en deze daarom redelijk in het hoofd te hebben zitten. Na enkele korte beschouwingen heeft zij gezegd haar dossiers netjes te zullen overdragen en haar collega's te zullen vragen om niet af te treden, omdat zij dit niet in het belang van het waterschap vond. Zij heeft de aanwezigen verder een heel goede vergadering gewenst en de hoop uitgesproken dat vooral het waterschap Hollandse Delta een goede toekomst tegemoet gaat. Hierna heeft zij de vergadering verlaten en ten behoeve van het dagelijks bestuur een "overdrachtsdossier" opgesteld, in de vorm van een handgeschreven lijst van haar belangrijkste lopende zaken. Diezelfde avond heeft zij tegenover Radio Rijnmond verklaard dat zij het jammer vond dat zij gesneuveld was en dat zij graag haar werk had afgemaakt.
4.7. Mede gelet op de onder 4.5 omschreven context, is de Raad van oordeel dat appellante aldus in woord en gedrag onmiskenbaar tot uitdrukking heeft gebracht dat zij haar lidmaatschap van het dagelijks bestuur als beëindigd beschouwde. Daarbij is onder meer van belang dat zij de door de dijkgraaf geuite veronderstelling dat zij was afgetreden niet heeft weersproken. Zij heeft niet aangegeven dat zij zich nog op haar positie wenste te beraden, maar juist laten merken dat zij zich in dat opzicht van de overige heemraden onderscheidde. Zij heeft zelf haar woorden als “afscheidsspeech” betiteld en daaraan ook een inhoud gegeven die bij een afscheidstoespraak hoort. Na het verlaten van de vergadering heeft zij geen daden meer verricht die aan een lid van het dagelijks bestuur zijn voorbehouden. Dat zij daartoe wellicht ook niet in staat is gesteld, doet hieraan niet af. Het houden van twee reeds geplande spreekbeurten voor waterschapsbestuurders op 18 en 23 september en haar aanwezigheid bij de opening van de mede onder haar leiding tot stand gebrachte nieuwbouw op 24 september 2008 dwingt - ook al zou appellante bij die gelegenheden nog als “heemraad” zijn aangesproken - niet tot de conclusie dat van voortgezette functievervulling sprake is geweest, maar kan even goed als uitvloeisel van de voormalige functie worden gezien. Handelingen die op overdracht van dossiers zijn gericht, zoals het opstellen van het lijstje met lopende zaken, willen evenmin zeggen dat de betrokkene nog in functie is.
4.8. De Raad is derhalve, met het dagelijks bestuur, van oordeel dat appellante staande de vergadering van 10 september 2008 als heemraad is afgetreden. Dat zij pas op 24 september 2008 haar ontslagbrief heeft ingediend en in die brief 1 oktober 2008 als ingangsdatum van het ontslag heeft genoemd, maakt dit niet anders. In een situatie van onmiddellijk genomen ontslag wegens het verlies van het vertrouwen van het algemeen bestuur - zoals onder 4.5 bedoeld - kan het ingaan van het ontslag niet afhankelijk worden gesteld van het in artikel 13 van het Reglement van bestuur bedoelde schriftelijke bericht. Dit bericht geldt slechts als de bevestiging van het reeds genomen ontslag. Het staat de betrokkene niet vrij daaraan een latere ingangsdatum te verbinden dan met de feitelijke gang van zaken overeenkomt.
4.9. Het beroep tegen bestreden besluit 1 moet dus ongegrond worden verklaard.
5. Ten aanzien van bestreden besluit 2 (10/2900)
5.1. Ter zitting heeft appellante desgevraagd verklaard dat, indien bestreden besluit 1 in rechte stand houdt, daarnaast aan het beroep tegen bestreden besluit 2 geen zelfstandige betekenis meer toekomt. Ook op doorzending van het beroepschrift aan de rechtbank stelt appellante in dat geval geen prijs.
5.2. Gelet op hetgeen onder 4 is overwogen, stelt de Raad vast dat de onder 5.1 bedoelde situatie zich hier voordoet en dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 derhalve als ingetrokken moet worden beschouwd.
6. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.