ECLI:NL:CRVB:2011:BT6933

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5215 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en heropening verzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 1 juni 2006 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2010 werd bevestigd. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om eerder om heropening van zijn uitkering te vragen, maar de bezwaarverzekeringsarts De Vink had in zijn rapporten overtuigend onderbouwd dat appellant niet buiten staat was om dit verzoek in te dienen. De Raad oordeelde dat het Uwv het beleid op consistente wijze had toegepast en dat er geen aanleiding was om terug te komen van het eerder genomen besluit van 20 oktober 2006, dat in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad concludeerde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heropening van de uitkering rechtvaardigden. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat de Raad geen aanleiding zag voor een dergelijke veroordeling.

Uitspraak

10/5215 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2010, 09/3011 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft met ingang van 3 augustus 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft bij besluit van 20 oktober 2006 de uitkering, nadat deze eerst was geschorst, per 1 juni 2006 ingetrokken. Daaraan ligt ten grondslag dat het Uwv niet heeft kunnen vaststellen of appellant nog recht heeft op de uitkering nu appellant niet heeft gereageerd op oproepen van de verzekeringsarts om op het spreekuur te verschijnen. Op
17 juli 2008 heeft appellant het Uwv verzocht de uitkering te heropenen. Bij besluit van 5 november 2008 heeft het Uwv per 17 juli 2008 de WAO-uitkering heropend omdat per die datum appellant alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan en kon worden vastgesteld dat appellant voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een uitkering. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar inhoudende dat de uitkering per 1 juni 2006 of, subsidiair, per 18 april 2008, de dag waarop hij uit detentie kwam, heropend dient te worden is door het Uwv bij besluit van 25 mei 2009 ongegrond verklaard onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink van 24 maart 2009/15 mei 2009.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, overwogen dat het besluit van 20 oktober 2006 in rechte onaantastbaar is geworden. Het verzoek van appellant tot herleving van zijn uitkering per 1 juni 2006 dient te worden opgevat als een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden beslissing, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusie van bezwaarverzekeringsarts De Vink in het rapport van 24 maart 2009/15 mei 2009 en dat het Uwv daarmee afdoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding was terug te komen van het besluit van 20 oktober 2006.
2.3. Nu het Uwv de Beleidsregels schorting, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 230 (de Beleidsregels) op consistente wijze heeft toegepast, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de uitkering per de datum van het einde van appellants detentie op 18 april 2008 in plaats van per 17 juli 2008 te laten ingaan. De rechtbank heeft evenmin aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat appellant niet in staat zou zijn geweest een eerder verzoek tot heropening van zijn uitkering in te (laten) dienen.
3. In hoger beroep zijn in essentie de gronden herhaald die ook reeds in beroep naar voren zijn gebracht. Er zijn geen nadere (medische) stukken ingediend.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad stelt vast dat het Uwv bij besluit van 20 oktober 2006 de WAO-uitkering van appellant per 1 juni 2006 heeft ingetrokken op grond van artikel 36a van de WAO. In dat artikel is onder meer bepaald, dat het Uwv een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering herziet of intrekt indien niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat vanwege het niet behoorlijk nakomen van de verplichting genoemd in artikel 80 van de WAO. Tegen het besluit tot de intrekking van de WAO-uitkering per 1 juni 2006 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
4.3. Nu appellant tegen het besluit van 20 oktober 2006 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is het in rechte onaantastbaar geworden, en daarmee de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 1 juni 2006. De Raad acht hierbij van belang dat appellant, die betoogt betreffend besluit niet te hebben ontvangen, ook nadat hij hiervan kennis heeft genomen niet alsnog bezwaar hiertegen heeft ingediend. Voorts is het besluit verzonden naar het enige adres dat appellant aan het Uwv heeft meegedeeld.
4.4. Met betrekking tot de datum 1 juni 2006 overweegt de Raad als volgt. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Worden geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden vermeld dan kan het bestuursorgaan het verzoek met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb zonder nader onderzoek afwijzen. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Raad acht dit standpunt, evenals de rechtbank, juist. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen.
4.5. Met betrekking tot appellants stelling dat de heropening van de uitkering dient plaats te vinden met ingang van
18 april 2008, overweegt de Raad als volgt. In de Beleidsregels heeft het Uwv onder meer vastgelegd wat te doen indien een belanghebbende alsnog aan de inlichtingenverplichting van artikel 80 van de WAO voldoet. Artikel 6 van de Beleidsregels houdt in dat indien na het verstrijken van de bezwaartermijn alsnog aan de verplichting wordt voldaan, wordt teruggekomen van het intrekkingsbesluit voor zover dit betrekking heeft op een periode waarover het recht alsnog kan worden vastgesteld en voor zover die periode is gelegen na het alsnog voldoen aan de verplichting. Naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals naar voren komt uit onder meer de uitspraak van 26 juni 2009, LJN BJ2393, gaat het bij dit beleid - bij gebreke van een regeling in de WAO voor heropening van een uitkering in een situatie als de onderhavige - om buitenwettelijk, begunstigend beleid, dat door de bestuursrechter terughoudend moet worden getoetst, met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.6. Op 17 juli 2008 heeft appellant zich door middel van een brief bij het Uwv gemeld en daarmee voldaan aan zijn verplichting. Appellant heeft betoogd dat hij hiertoe gezien zijn medische en psychische gesteldheid niet eerder in staat is geweest. Ter ondersteuning van dit standpunt is in bezwaar informatie ingebracht van E.S.M.A. Joemmankhan, psychiater te Suriname van 30 juli 2007. Bezwaarverzekeringsarts De Vink heeft in de rapporten van 24 maart 2009/15 mei 2009 respectievelijk 26 januari 2010 op afdoende wijze onderbouwd waarom niet gebleken is dat appellant buiten staat zou zijn geweest om eerder heropening van zijn uitkering te vragen. De bezwaarverzekeringsarts De Vink onderkent in de rapporten dat er structureel forse beperkingen waren en zijn. Echter deze waren niet zodanig dat appellant buiten staat was om eerder om heropening van zijn uitkering te (laten) vragen.
4.7. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het beleid in dat geval op consistente wijze is toegepast. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) H.L. Schoor.
IvR