op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 19 mei 2010, 09/5493 (hierna: aangevallen uitspraak I) en van 4 februari 2011, 10/4516 (hierna: aangevallen uitspraak II)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 20 december 2011
Namens appellant heeft mr. D.M.F. Snelder, advocaat te Breda, bij afzonderlijke beroepschriften hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft in beide zaken afzonderlijke verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met het onderzoek in de gedingen met de reg.nrs. 10/3320 ANW en 11/1359 AOW plaatsgevonden op 8 november 2011, waar namens appellant is verschenen mr. Snelder en waar de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de zaken 10/3323 AOW en 11/1362 AOW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en gebeurtenissen.
1.1. Appellant, geboren in augustus 1934, ontving sinds augustus 1999 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde. Sinds 23 april 1995 huurt hij van [naam verhuurder] een kamer op het adres [adres 1] te [gemeente]. Dit gegeven is niet van invloed geweest op (de hoogte van) zijn ouderdomspensioen, omdat de Svb tot 2009 heeft aangenomen dat sprake was van een commerciële relatie tussen appellant en [naam verhuurder]. Die laatste is geboren in oktober 1945. Zij ontving na het overlijden van haar echtgenoot in april 1976 een nabestaandenuitkering, laatstelijk op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw).
1.2. In het kader van een zogenoemd herhalingsonderzoek commerciële relatie hebben twee medewerkers van de unit opsporing van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Breda, op 21 januari 2009 een onaangekondigd huisbezoek verricht. Van het huisbezoek is een rapportage opgemaakt. Tijdens het bezoek hebben de medewerkers appellant en [naam verhuurder] gehoord en een checklist ingevuld ten behoeve van de beoordeling van de vraag of al dan niet een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Appellant en [naam verhuurder] hebben de checklist beiden ondertekend.
1.3. Bij besluit van 20 maart 2009 heeft de Svb met ingang van april 2009 de betaling van het alleenstaande ouderdomspensioen verlaagd naar 50% van het minimumloon, de norm van een ouderdomspensioen voor iemand die een gezamenlijke huishouding voert met een ander, op de grond dat appellant gelet op de bevindingen van het in 1.2 genoemde onderzoek vermoedelijk niet langer recht heeft op een ouderdomspensioen voor een alleenstaande. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. Bij brief van 27 maart 2009, geadresseerd aan [naam verhuurder], heeft de Svb meegedeeld dat hij van plan is om 1 januari 2006 als omslagpunt aan te houden van een commerciële relatie naar een gezamenlijke huishouding, en [naam verhuurder] en appellant verzocht een handtekening te zetten voor akkoord, indien zij het daarmee eens zijn. Op 29 maart 2009 heeft appellant mede voor akkoord getekend.
1.5. Bij besluit van 15 mei 2009 is het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 november 2007 herzien in een ouderdomspensioen voor iemand die een gezamenlijke huishouding voert met een ander. Tevens is hem een toeslag toegekend met ingang van 1 november 2007, omdat zijn partner [naam verhuurder] jonger is dan 65 jaar. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.6. Bij besluit van 24 juni 2009 heeft de Svb in verband met de vaststelling van het inkomen van appellants partner, de hoogte van de toeslag op het ouderdomspensioen van appellant gewijzigd en met ingang van juli 2009 vastgesteld op een bedrag van € 405,34 bruto per maand. Omdat de betaling van de toeslag op het AOW-pensioen niet tijdig kon worden aangepast, heeft appellant over de periode van 1 november 2007 tot en met 30 april 2009 te weinig toeslag ontvangen en komt hij in aanmerking voor een nabetaling van € 1.345,69 netto. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.7. Bij besluit van 9 november 2009 heeft de Svb, voor zover hier van belang, de bezwaren tegen de besluiten van 20 maart 2009 en 24 juni 2009 ongegrond verklaard.
1.8. Bij besluit van 7 mei 2010 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat de aan hem verleende toeslag met ingang van 1 oktober 2010 wordt beëindigd in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd van zijn partner.
1.9. Bij besluit van 10 september 2010 heeft de Svb het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak I is het beroep tegen het besluit van 9 november 2009 ongegrond verklaard voor zover het gericht was tegen het ongegrond verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2009. Dat beroep heeft de rechtbank wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen het ongegrond verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2009. Bij de aangevallen uitspraak II is het beroep tegen het besluit van 10 september 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken I en II gekeerd. Hij betoogt dat de Svb hem ten onrechte gekort heeft op zijn ouderdomspensioen op de grond dat hij een gezamenlijke huishouding voert met [naam verhuurder]. Appellant betwist het bestaan van een gezamenlijke huidshouding en stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt allereerst vast dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak I uitsluitend betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank over het besluit van 20 maart 2009.
4.2. Bij het besluit van 20 maart 2009, waarbij de uitbetaling van het ouderdomspensioen van appellant is verlaagd naar 50% van het minimumloon, heeft de Svb een voorlopig oordeel gegeven op de vraag of appellant al dan niet een gezamenlijke huishouding voert met [naam verhuurder]. Vervolgens heeft de Svb bij het besluit van 15 mei 2009 hierover een definitief oordeel gegeven en appellant met ingang van 1 november 2007 een ouderdomspensioen toegekend voor een gehuwde of een ongehuwde die een gezamenlijke huishouding voert. Nu appellant tegen dit besluit geen bezwaar heeft gemaakt, is deze toekenning in rechte onaantastbaar.
4.3. De Svb heeft de nabestaandenuitkering van [naam verhuurder] met ingang van 1 januari 2006 beëindigd. Zij heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft de Svb besloten dat in haar geval niet vanaf 1 januari 2006, maar pas vanaf 21 januari 2009 gesproken kan worden van een gezamenlijke huishouding tussen haar en appellant. De Svb heeft daarom bij besluit van 9 november 2009 de nabestaandenuitkering met ingang van 1 april 2009 beëindigd. Als gevolg van dit besluit heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant eveneens te herzien. Uitgaande van de ingangsdatum van de gezamenlijke huishouding van 21 januari 2009, had appellant over de periode van november 2007 tot en met 31 december 2008 recht op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde en vanaf januari 2009 recht op een ouderdomspensioen voor een gehuwde met een toeslag. Tot een daadwerkelijke herziening van het ouderdomspensioen over de periode van november 2007 tot en met 31 december 2008 is de Svb echter niet overgegaan omdat, zoals de gemachtigde van de Svb ter zitting onweersproken heeft verklaard, een herziening van het gehuwdenpensioen plus toeslag naar een ongehuwdenpensioen over deze periode voor appellant tot een financieel nadeliger besluit zou leiden in vergelijking met de besluiten van 15 mei 2009 en 24 juni 2009.
4.4. Uit het hetgeen hiervoor in 4.2 en 4.3 is overwogen, volgt dat het betoog van appellant dat de Svb hem vanwege de gezamenlijke huishouding met [naam verhuurder] ten onrechte heeft gekort op zijn ouderdomspensioen niet kan slagen. Immers, in rechte staat vast dat appellant met ingang van 1 november 2007 geen recht meer had op ouderdomspensioen voor een alleenstaande, terwijl hij er niet door benadeeld is dat de Svb ten aanzien van [naam verhuurder] met ingang van een latere datum een gezamenlijke huishouding heeft aangenomen. De rechtbank heeft het beroep van appellant, zij het op andere gronden, terecht ongegrond verklaard. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak I, voor zover aangevochten, met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
4.5. Nu gelet op hetgeen in 4.4 is overwogen in rechte vaststaat dat appellant met ingang van 1 november 2007 geen recht meer had op ouderdomspensioen voor een alleenstaande en appellant de Svb voorts niet heeft verzocht zijn ouderdomspensioen te herzien naar een ongehuwdenpensioen, heeft de Svb de bij het besluit van 15 mei 2009 toegekende toeslag met ingang van 1 oktober 2010 terecht beëindigd op de grond dat appellants partner in oktober 2010 65 jaar is geworden en met ingang van die maand recht heeft op een eigen ouderdomspensioen. Bij besluit van 10 september 2010 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant dus niet gekort vanwege het voeren van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak II voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak I, voor zover aangevochten.
Bevestigt de aangevallen uitspraak II.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.