[appellante], wonende te Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2009, 07/2437 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 3 februari 2012
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2011. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N Zuidersma, mr. J.Y van den Berg en mr. T.E.C. Werner. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het onderzoek wordt voortgezet op een nader te bepalen datum.
De meervoudige kamer van de Raad heeft vervolgens besloten de zaak te verwijzen naar de enkelvoudige kamer van de Raad.
Appellant en de Svb hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2011. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
1.1. Appellante heeft in 2006 de Svb verzocht haar een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen.
1.2. Bij besluit van 7 maart 2007 heeft de Svb de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat zij niet voor de AOW verzekerd is geweest.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 8 mei 2007 (besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 maart 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij recht heeft op AOW.
3.2. Verweerder heeft aangegeven dat besluit 1 bij nader inzien geen stand kan houden. Bij nieuw besluit op bezwaar van 6 juli 2011 (besluit 2) is het bezwaar van appellante gegrond verklaard en is bepaald dat appellante met ingang van 1 juli 2005 recht heeft op een AOW-pensioen ter hoogte van 80% van het volledige AOW-pensioen.
3.3. Besluit 2 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Nu de Svb reeds te kennen heeft gegeven besluit 1 niet te handhaven en dit besluit is vervangen door besluit 2, is de Raad van oordeel dat appellante geen belang meer heeft bij de beoordeling van besluit 1. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak zal, voorzover dat is gericht tegen besluit 1, om die reden niet ontvankelijk worden verklaard.
4.2. Met betrekking tot besluit 2 is de Raad van oordeel dat het beroep, in het licht van het feit dat besluit 2 zeer ver tegemoet komt aan de stelling van appellante dat zij recht op een AOW-uitkering heeft, en het feit dat appellante met betrekking tot besluit 2 in het geheel geen gronden heeft aangevoerd, ongegrond moet worden geacht.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op besluit 1;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
Bepaalt dat de Svb aan appellante het betaalde griffierecht van € 110,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2012.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
Déclare l’appel irrecevable pour autant que l’appel ait trait à la décision 1 ;
Déclare l’appel de la décision 2 non fondé ;
Décide que la Banque de la sécurité sociale [SVB] rembourse l’appelant des droits de greffe de € 110,- payés par le dernier.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos, en présence de J.R. Baas en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 3 février 2012.