ECLI:NL:CRVB:2012:BV3304

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5361 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de toepassing van het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld met vermoeidheidsklachten. Appellant, die eerder als begeleider van vluchtelingen werkte, ontving vanaf 1 januari 2007 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na zijn ziekmelding op 11 juli 2007 werd hij onderzocht door verzekeringsarts B.A.G. van Dijk, die concludeerde dat appellant lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en beperkt is voor zware lichamelijke en geestelijke arbeid. De arbeidsdeskundige H. Hoekstra stelde vast dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en het Uwv besloot dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering.

Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat het Uwv het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS niet correct had toegepast. De bezwaarverzekeringsarts P. Momberg oordeelde echter dat er geen noodzaak was om meer beperkingen aan te nemen en dat het protocol niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende deugdelijk en volledig was, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

10/5361 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 augustus 2010, 09/7015 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van den Buijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D.H.J. Krouwel, kantoorgenoot van mr. Van den Buijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als begeleider vluchtelingen voor 32 uur per week. Vanaf 1 januari 2007 ontving hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Op 11 juli 2007 heeft appellant zich ziek gemeld vanuit deze uitkeringssituatie met vermoeidheidsklachten.
1.2. Appellant is onderzocht door verzekeringsarts B.A.G. van Dijk. In het rapport van 6 april 2009 schrijft Van Dijk dat appellant al vele jaren het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) heeft. De verzekeringsarts acht appellant beperkt voor zware lichamelijke en geestelijke arbeid. In het rapport van 24 april 2009 concludeert arbeidsdeskundige H. Hoekstra dat appellant, op basis van het uurloon dat hij zou kunnen verdienen in de voor hem geselecteerde functies, minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 24 april 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 8 juli 2009 geen recht is ontstaan op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 april 2009. In bezwaar heeft appellant gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is tot het vervullen van de geselecteerde functies. Appellant heeft ook gewezen op zijn nekklachten. Verder heeft hij aangevoerd dat niet duidelijk is of het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS door het Uwv is gebruikt.
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar is appellant onderzocht door bezwaarverzekeringsarts P. Momberg. De bezwaarverzekeringsarts acht in haar rapport van 9 juli 2009 het aannemen van meer beperkingen in verband met de vermoeidheidsklachten niet noodzakelijk. Zij ziet geen reden om het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS toe te passen, nu de vermoeidheid van appellant door andere factoren wordt uitgelokt dan de factoren in dit protocol. In verband met nekklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts wel verschillende beperkingen aangenomen. Zij heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast.
1.5. In het rapport van 27 augustus 2009 schrijft bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen, onder verwijzing naar een aanvullend rapport van arbeidsdeskundige H.G.E. Bolte van 22 juni 2009, dat de aanvankelijk geselecteerde functie samensteller metaalwaren niet langer aan de schatting ten grondslag wordt gelegd. Voor de overige functies wordt appellant, ook met inachtneming van de door de bezwaarverzekeringsarts bijgestelde FML, geschikt geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt minder dan 35%.
1.6. Bij besluit van 31 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2009 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. Samengevat heeft de rechtbank daartoe overwogen dat zij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig acht. De rechtbank volgt appellant weliswaar in zijn betoog dat het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS van toepassing is, maar is ook van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij het opstellen van de FML rekening hebben gehouden met de uit CVS voortvloeiende klachten en dat het protocol in dit geval niet dwingt tot het raadplegen van de behandelend sector. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het medische oordeel onjuist te achten, ook niet ten aanzien van de nekklachten of de door appellant geclaimde urenbeperking. De rechtbank acht de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende gemotiveerd.
3. In hoger beroep betoogt appellant dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat en dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt zijn. Onder verwijzing naar zijn betoog in bezwaar en beroep, stelt appellant zich ook in hoger beroep op het standpunt dat het Uwv het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS had moeten toepassen en dat het niet aannemen van een urenbeperking door het Uwv onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft onvoldoende gewicht verbonden aan haar conclusie dat genoemd protocol van toepassing is en, zo heeft appellant betoogd, onvoldoende inzichtelijk is waarom het niet aannemen van de urenbeperking voldoende gemotiveerd zou zijn.
4.1. In zijn beoordeling van het hoger beroep stelt de Raad het volgende voorop.
4.2. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 september 2009 (LJN BJ7873) overweegt de Raad dat een verzekeringsgeneeskundig protocol een hulpmiddel is bij een arbeidsongeschiktheidbeoordeling en dat zich met dit karakter van een hulpmiddel niet verdraagt dat een (bezwaar)verzekeringsarts alle in het protocol genoemde aandachtspunten bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden moet behandelen en bespreken in zijn rapportage. Primair moet worden uitgegaan van de door een belanghebbende in het concrete geval aangegeven klachten en ervaren belemmeringen. De (bezwaar)verzekeringsarts hoeft bij zijn onderzoek niet tot uitgangspunt te nemen welke beperkingen in zijn algemeenheid allemaal mogelijk zouden kunnen zijn.
4.3. Dat een verzekeringsgeneeskundig protocol als een hulpmiddel moet worden aangemerkt, betekent niet dat aan dat protocol geen betekenis zou toekomen bij de beoordeling van een besluit als hier aan de orde. De vraag welke betekenis daarbij in een concreet geval toekomt aan een protocol, zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval en de aard en inhoud van het voorschrift van het protocol waarop belanghebbende zich beroept. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 24 augustus 2011 (LJN BR6181).
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.1. De Raad acht het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig, ook al blijkt uit de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts niet duidelijk of het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS daadwerkelijk is toegepast, of op welke wijze dat zou zijn toegepast. De Raad acht daarbij van belang dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts bij het vaststellen van de beperkingen rekening hebben gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellant en dat hun onderzoek mede gericht is geweest op de door appellant naar voren gebrachte klachten. De Raad wijst daarbij in het bijzonder op overgevoeligheid voor geluid en beperkingen ten aanzien van concentreren en andere beperkingen in het persoonlijk functioneren. De bezwaarverzekeringsarts heeft daar uitdrukkelijk aandacht aan besteed in haar in overweging 1.4 vermelde rapport. Uit het geheel van de beschikbare medische gegevens kan niet worden afgeleid dat deze arts de gewijzigde FML ten onrechte heeft gebaseerd op de overwegingen, zoals die zijn neergelegd in haar rapport van 9 juli 2009. Voorts zijn ook de op 22 juni 2009 door het CVS/ME-centrum Amsterdam verrichte metingen meegewogen door de bezwaarverzekeringsarts. Deze komt op basis van de meetresultaten tot de conclusie dat appellant belastbaar is voor matig energetisch belastende taken.
5.2.2. De Raad is verder van oordeel dat door de bezwaarverzekeringsarts voldoende overtuigend is gemotiveerd waarom het inwinnen van informatie bij de behandelaars van appellant in dit geval niet noodzakelijk was. Appellant heeft geen informatie van behandelaars overgelegd die wijst op lacunes in de aan de (bezwaar)verzekeringsartsen ter beschikking staande informatie. De Raad wijst er in dit verband nog op dat de bezwaarverzekeringsarts aanvullend lichamelijk onderzoek en oriënterend psychisch onderzoek heeft verricht.
5.3. Ten aanzien van het onderzoek naar de urenbeperking overweegt de Raad dat het zogeheten dagverhaal van appellant is weergegeven in het rapport van verzekeringsarts Van Dijk van 6 april 2009. Bezwaarverzekeringsarts Momberg kan zoals blijkt uit haar rapport van 9 juli 2009 geen ernstige medische afwijkingen objectiveren die de vermoeidheid zouden kunnen verklaren en merkt voorts op dat uitbreiding van de activiteiten geen lichamelijk letsel zal veroorzaken. In haar rapport van 18 januari 2010 schrijft Momberg dat het door appellant geclaimde onvermogen niet bevestigd is bij haar lichamelijk onderzoek naar spieratrofie. In haar rapport van 10 januari 2011 bespreekt de bezwaarverzekeringsarts de door appellant overgelegde meetresultaten van het CVS/ME-centrum Amsterdam en concludeert dat deze niet wijzen op het bestaan van ernstige energetische belemmeringen. Dit geheel van informatie overziend, acht de Raad het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen noodzaak is om een urenbeperking aan te nemen voldoende onderbouwd.
5.4. De Raad komt tot de conclusie dat de (bezwaar)verzekeringsartsen, daargelaten de vraag of zij het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS hebben toegepast, de medische aspecten die volgens dit protocol relevant zijn en die door appellant naar voren zijn gebracht in hun onderzoek hebben meegewogen. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant ook juist voor die aspecten aandacht gevraagd. Appellant heeft niet duidelijk gemaakt welke andere onderdelen van het protocol in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zouden zijn miskend. Aan het hiervoor overwogene kan niet afdoen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen geen of minder beperkingen hebben aangenomen dan appellant heeft geclaimd in verband met zijn vermoeidheidsklachten. De Raad acht daarmee het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voldoende deugdelijk en volledig.
5.5. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er ook overigens geen reden is tot twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens, afkomstig van zijn behandelaars, in het geding gebracht die een ander licht werpen op de belastbaarheid. De schriftelijke verklaringen van de huisgenoot en van de ex-werkgever van appellant zijn niet aan te merken als dergelijke medische informatie.
5.6. De Raad ziet gelet op het onder 5.1 tot en met 5.5 overwogene geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige.
6. Uitgaande van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, moet appellant naar het oordeel van de Raad in staat worden geacht tot het vervullen van de voor hem geselecteerde functies. De signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid zijn toereikend toegelicht in genoemde arbeidskundige rapporten van 22 juni 2009 en 27 augustus 2009.
7. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H. Bolt en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2012.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) G.J. van Gendt.
KR