[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2011, 10/254 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 februari 2012
Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het Uwv hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Dijkstra, werkzaam bij het Uwv. Het onderzoek ter zitting is geschorst en voortgezet op 23 december 2011. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Appellante heeft zich, terwijl zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, op 30 augustus 2007 ziek gemeld vanwege hartklachten.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 4 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de vaststelling dat appellante met ingang van 27 augustus 2009 geen recht heeft op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ongegrond verklaard omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 27 augustus 2009 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid - welke beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2009 - maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van deze drie functies met het voor appellante geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA op 27 augustus 2009 van minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende beperkingen in verband met haar angststoornis zijn aangenomen. Voorts is gesteld dat een functie met de opleidingseis enkele jaren basisonderwijs, niet mag worden geduid omdat appellante analfabeet is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet, in het licht van de door appellante aangevoerde gronden, geen aanleiding te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 25 augustus 2009. De Raad overweegt daartoe als volgt.
4.2. Appellante is naar aanleiding van de aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet WIA door een verzekeringsarts van het Uwv onderzocht op 20 augustus 2009. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 25 augustus 2009 met een aanvulling van 22 september 2009. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat sprake is van angina pectoris, pijn in de bovenste extremiteit en milde astmatische bronchitis. Beperkingen zijn in de FML van 25 augustus 2009 aangenomen ten aanzien van werken zonder deadlines, stof en dergelijke in de werkomgeving, links reiken en buigen (tijdens het werk), duwen of trekken, tillen of dragen, het hanteren van zware lasten, lopen (tijdens het werk) en traplopen.
4.3. Appellante is ter voorbereiding van het besluit op bezwaar van 4 januari 2010, door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv gezien tijdens de hoorzitting op 30 november 2009 en aansluitend op het spreekuur. De bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts zijn neergelegd in een rapport van 30 november 2009. Bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts acht geslagen op de thans nog in geding zijnde psychische klachten. Appellante heeft op de hoorzitting gesteld dat sprake is van psychische klachten waarvoor zij op korte termijn een eerste afspraak heeft met een Turkse psycholoog. De bezwaarverzekeringsarts komt tot de conclusie dat de psychische klachten niet als ernstig imponeren en voldoende zijn weergegeven in de rubriek persoonlijk functioneren van de FML. Appellante imponeert niet dermate angstig of subassertief dat additionele beperkingen in de rubriek sociaal functioneren zijn geïndiceerd. De psychische klachten imponeren als angstklachten gerelateerd aan een mate van sociale fobie, voortkomend uit een sociaal isolement. Naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts zijn er geen medische argumenten om af te wijken van het primaire medische oordeel.
4.4. Met betrekking tot de psychische klachten, heeft de rechtbank overwogen dat appellante hierover geen medische stukken heeft overgelegd en dat de behandeling eerst is gestart na de datum in geding. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de klachten al bestonden ten tijde in geding. Dit blijkt volgens appellante ook uit het feit dat de bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat sprake is van een angststoornis. Appellante is van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de daaruit voortvloeiende beperkingen. Ter onderbouwing daarvan heeft appellante een brief van 18 augustus 2011 overgelegd van psycholoog Acarturk werkzaam bij I-psy Interculturele psychiatrie. Deze stelt dat er sprake is van een lichte eenmalige depressie en van een gegeneraliseerde angststoornis. De Raad is, met de bezwaarverzekeringsarts in het aanvullend rapport van 2 september 2011, van oordeel dat deze informatie geen aanleiding vormt de in de FML van 25 augustus 2009 weergegeven beperkingen onjuist te achten omdat met de eenmalige lichte depressie voldoende rekening is gehouden door de beperking ten aanzien van deadlines. Met betrekking tot de gegeneraliseerde angststoornis is de Raad met de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat de brief van de psycholoog van 18 augustus niet noopt tot het aannemen van meer beperkingen in de rubriek sociaal functioneren.
4.5. Met betrekking tot de arbeidskundige grond dat appellante niet voldoet aan het gestelde en in de geduide functies vereiste opleidingsniveau, overweegt de Raad als volgt. De arbeidsdeskundige heeft het opleidingsniveau van appellante gesteld op 1. Een lager functieniveau kent het CBBS niet. Dit functieniveau betekent dat geen eisen worden gesteld aan rekenen, lezen of schrijven. In de functie kan wel tel- en leeswerk op de laagste niveaus voorkomen. Niet in geschil is dat appellante geen lager onderwijs heeft gevolgd.
4.5.1. De functie inpakker (sbc-code 111190), de functie schoonmaker hotel (sbc-code 111332) en de functie huishoudelijk medewerker gebouwen, medewerker schoonmaakdienst (sbc-code 111334) kennen geen opleidingseisen. Vereist is slechts mondelinge beheersing van de Nederlandse taal, de algemeen gebruikelijke bekwaamheden respectievelijk in staat zijn tot het volgen van een interne korte introductiecursus. De Raad is met de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 18 december 2009 en van 8 september 2011 van oordeel dat appellante aan deze eisen voldoet.
4.5.2. Voor de functie huishoudelijk medewerker gebouwen, medewerker schoonmaak A (sbc-code 111334) is enkele jaren basisonderwijs vereist. Het betreft schoonmaakwerk in een ziekenhuis dat onder leiding van een voorvrouw/ -man wordt verricht. De betrokkene ontvangt aanvullende mondelinge opdrachten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 8 september 2011 toegelicht dat lezen of schrijven bij uitoefening van de functie niet aan de orde is. Men werkt onder een leidinggevende die mondelinge opdrachten geeft en/of werkinstructies uitlegt. De Raad kan instemmen met de door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport onderbouwde visie, dat appellante hiertoe in staat moet worden geacht, gezien haar ruim 15-jarige verblijf in Nederland, waaraan de Raad nog toevoegt dat zij gedurende dit verblijf in staat is gebleken langdurig te werken als productiemedewerkster: het maken van boeketten en snijden van bloemen.
4.6. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige de passendheid van de geduide functies voldoende toegelicht.
4.7. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2012.