ECLI:NL:CRVB:2012:BV7058

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2118 WWB + 11/3674 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand na herstel van geconstateerd gebrek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand. De zaak betreft een appellante die in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Limburg). De Raad had eerder op 12 april 2011 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het college de bijstand van appellante over de periode van 1 oktober 2000 tot 1 maart 2002 ten onrechte had ingetrokken en de kosten van bijstand over die periode ten onrechte had teruggevorderd. Het college heeft naar aanleiding van deze tussenuitspraak op 31 mei 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het geconstateerde gebrek werd hersteld.

De Raad heeft in zijn uitspraak van 21 februari 2012 de aangevallen uitspraak van de rechtbank Roermond vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Het besluit van 27 mei 2008, dat betrekking had op de intrekking van de bijstand over de periode van 1 oktober 2000 tot 1 maart 2002, werd vernietigd. Tevens werd het besluit van 10 december 2007 herroepen voor dezelfde periode. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 31 mei 2011 ongegrond verklaard, omdat het college de bijstandskosten over de periode van 1 maart 2002 tot en met 31 maart 2006 correct had berekend op € 68.848,75.

Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal zijn begroot op € 2.093,--. Dit bedrag omvat de kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. De uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.

Uitspraak

09/2118 WWB
11/3674 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Limburg),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 maart 2009, 08/1313 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Limburg) (college)
Datum uitspraak: 21 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 12 april 2011 een tussenuitspraak,
LJN BQ2507, gedaan.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het college op 31 mei 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellante heeft mr. drs. A.M. van Engelen bij brief van 18 juli 2011 zijn zienswijze op dit besluit gegeven.
Desgevraagd heeft het college bij brief van 30 augustus 2011 een berekening van het nader terug te vorderen bedrag overgelegd.
Bij brief van 5 oktober 2011 heeft mr. drs. Van Engelen daarop gereageerd.
Bij brief van 2 november 2011 (met bijlagen) heeft het college de berekening van het nadere terugvorderingsbedrag verduidelijkt.
Na verleend uitstel heeft mr. drs. Van Engelen uiteindelijk bij brief van 12 januari 2012 bericht zich ten aanzien van de berekening te refereren aan het oordeel van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting. Tevens heeft de Raad besloten de zaak te verwijzen naar de enkelvoudige kamer.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad heeft in zijn tussenuitspraak van 12 april 2011 overwogen dat het college de bijstand van appellante over de periode van 1 oktober 2000 tot 1 maart 2002 ten onrechte heeft ingetrokken en de kosten van bijstand over die periode ten onrechte van appellante heeft teruggevorderd.
1.1. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad met gegrondverklaring van het beroep van appellante, het besluit van 27 mei 2008 in zoverre vernietigen en het besluit van 10 december 2007 in zoverre herroepen.
2. Het college heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak een nadere berekening gemaakt van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 maart 2002 tot en met 31 maart 2006. De kosten van bijstand over die periode zijn becijferd op € 68.848,75. Dit bedrag is voorts bij besluit van 31 mei 2011 van appellante teruggevorderd. De Raad ziet, gelet op bijgevoegde berekeningen, geen aanleiding dit bedrag voor onjuist te houden.
3. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het college het door de Raad geconstateerde gebrek, dat kleefde aan het besluit van 27 mei 2008, bij zijn besluit van
31 mei 2011 heeft hersteld.
4. De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten van appellante. Deze worden begroot op € 644,-- in bezwaar, op € 644,-- in beroep en op € 805,-- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze), voor verleende rechtsbijstand, in totaal derhalve € 2.093,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 27 mei 2008 voor zover dat ziet op de intrekking over de periode van 1 oktober 2000 tot 1 maart 2002 en voor zover dat ziet op de terugvordering in zijn geheel;
Herroept het besluit van 10 december 2007 voor zover dat ziet op de periode van 1 oktober 2000 tot 1 maart 2002;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 31 mei 2011 ongegrond;
Veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.093,--, waarvan te betalen aan de griffier van de Raad € 644,--;
Bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2012.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD