[Appellant], wonende te [woonplaats], Mexico (appellant),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 22 maart 2012
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 december 2010, kenmerk BZ01184910 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012. Daar is namens appellant verschenen [naam gemachtigde] als zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
1. In dit geding zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant, geboren in 1929 in het toenmalige Nederlands-Indië, heeft in april 2009 bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo.
1.2. Bij besluit van 26 februari 2010, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder erkend dat appellant tijdens de Bersiap-periode is getroffen door oorlogsgeweld, te weten internering in de Simpangclub en de Werfstraatgevangenis tijdens de Bersiap-periode. Het gestelde verblijf in de baksteen- en zwavelzuurfabrieken tijdens de Japanse bezetting heeft verweerder niet aanvaard als oorlogsgeweld omdat geen sprake is van verplichte tewerkstelling in de zin van de Wubo. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit als gevolg van de internering. Hierbij heeft verweerder laten wegen dat appellant zelf heeft aangegeven dat er geen psychische klachten bestaan als gevolg van het ondergane oorlogsleed. Met betrekking tot de longklachten heeft verweerder geoordeeld dat een verband met de internering ontbreekt, gezien het lange klachtenvrije interval.
1.3. In beroep wordt uitsluitend betwist het door verweerder ingenomen standpunt dat appellant niet verplicht tewerkgesteld is geweest in de baksteen- en zwavelfabrieken. Aan die werkzaamheden worden door appellant de longklachten toegeschreven.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Gelet op het beroepschrift en het verhandelde ter zitting is in dit geding de vraag of appellant verplicht tewerk gesteld is geweest in genoemde fabrieken.
2.2. Om aanspraken aan de Wubo te kunnen ontlenen geldt het criterium dat een betrokkene als burger invaliderend letsel heeft opgelopen door of in verband met handelingen of maatregelen welke door de Japanse bezetter tegen hem werden gericht. Daarbij wordt onder maatregelen verstaan: (ver)ordeningen door de bezetter, individueel gericht of ten uitvoer gelegd, met dwang en sancties omgeven en met het doel de betrokken personen vanuit bezettingsoogmerk te treffen of te misbruiken. Met verweerder is de Raad van oordeel dat gelet op de omstandigheden waaronder appellant de werkzaamheden heeft uitgevoerd, geen sprake is van een situatie als in de Wubo bedoeld. Niet is gebleken dat appellant te werk werd gesteld om hem vanuit bezettingsoogmerk te treffen of te misbruiken. Appellant mocht na het werk naar huis. Bovendien is niet gebleken dat er sprake was van permanente bewaking. Gelet op deze omstandigheden is het van ondergeschikt belang of appellant wel of niet voor die werkzaamheden betaald heeft gekregen.
2.3. De Raad is dan ook met verweerder van oordeel dat van een verplichte tewerkstelling niet is gebleken. De door appellant aan de werkzaamheden in de baksteen- en zwavelfabrieken toegeschreven longklachten kunnen bij de beoordeling van een invaliditeit in de zin van de Wubo dan ook niet worden meegewogen.
3. Gezien het voorgaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.