ECLI:NL:CRVB:2012:BW6233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6718 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk ontslag en overplaatsing wegens plichtsverzuim van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage. De appellant, werkzaam bij de gemeente sinds 1975, werd beschuldigd van plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het onterecht invullen van een dagstaat en het gebruik van gemeentelijke middelen voor privédoeleinden, waaronder internetten tijdens werktijd. Na een integriteitsonderzoek werd de appellant in 2010 onvoorwaardelijk ontslagen, maar dit besluit werd later ingetrokken en vervangen door een voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar, alsook een overplaatsing naar een andere functie met een lagere salarisschaal. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en het hoger beroep richtte zich tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de opgelegde straf, bestaande uit de overplaatsing en het voorwaardelijk ontslag, niet onevenredig was in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. De Raad benadrukte dat de appellant al eerder was aangesproken op zijn gedrag en dat de overplaatsing bedoeld was om hem onder strenger toezicht te plaatsen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de straf passend was gezien de omstandigheden.

Uitspraak

11/6718 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 oktober 2011, 11/4517 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college),
Datum uitspraak: 16 mei 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2012 door een enkelvoudige kamer. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L.J.A. Sprenger, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.M. Langemeijer, P. Schaefer en M. Goldman. De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. Daarna heeft de Raad het onderzoek gesloten
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is sinds 1 oktober 1975 werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage, sinds 1 juli 2010 als [functie] bij het [dienstonderdeel], bezoldigd naar salarisschaal 7. Appellant hield zich bezig met de controle op overtredingen in de stad zoals die ter zake van het hondenbeleid en het huisvuilbeleid. Door de opsporingsambtenaren worden ook weekeinddiensten verricht, waarbij zij vanwege veiligheid in koppels van twee moeten surveilleren. Aan appellant is bij besluit van 17 juni 2009 onder voorwaarden toestemming verleend tot het verrichten van nevenwerkzaamheden in het eigen (parfumerie)bedrijf tot een maximum van 48 uur per maand. Eind juni 2010 is een integriteitsonderzoek ingesteld naar appellant. Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan heeft het college appellant bij besluit van 15 november 2010 met ingang van 1 november 2010 onvoorwaardelijk strafontslag verleend.
1.2. Bij besluit van 12 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 15 november 2010 gegrond verklaard en dat besluit ingetrokken. Daarbij is appellant, ingevolge artikel 8:13 en artikel 16:1:2, derde lid,van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG), de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Tevens is besloten appellant ingevolge artikel 16:1:2, eerste lid, aanhef en onder h, van de ARG met ingang van 18 april 2011 over te plaatsen naar de functie van parkeercontroleur bij het bedrijfsonderdeel Parkeren van de dienst Stadsbeheer, ingedeeld in salarisschaal 5.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De straf van overplaatsing naar een andere functie in combinatie met voorwaardelijk strafontslag acht de rechtbank niet onevenredig aan de ernst van het door appellant gepleegde plichtsverzuim.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Aan appellant wordt verweten dat hij de dagstaat van 19 juni 2010 onjuist heeft ingevuld, dat hij in verband met zijn nevenwerkzaamheden de printer van de gemeente heeft gebruikt voor privézaken en dat hij in de weekeinden van 19 en 20 juni 2010 en 4 en 5 september 2010 veelvuldig (bijna de gehele dag) voor niet werkgerelateerde zaken gebruik heeft gemaakt van internet. Bij de bestraffing is meegewogen dat appellant degene is geweest die daartoe het initiatief nam en als senior twee collega' s heeft aangezet om eveneens binnen te blijven. Daardoor konden dezen in een loyaliteitsconflict geraken. Tot slot is meegewogen dat hij al vaker is aangesproken op zijn ontoelaatbare gedrag en dus gold als een gewaarschuwd man.
3.2. De verweten gedragingen zijn grotendeels door appellant erkend. Bij het kopieerapparaat is een productcontrolelijst van zijn parfumeriebedrijf aangetroffen en twee collega’s hebben de gang van zaken in de twee hiervoor genoemde weekeinden bevestigd. Appellant heeft, kort samengevat, buitenwerk genoteerd terwijl hij binnen bleef om te internetten voor privé-doeleinden. Dat gedrag is naar oordeel van de Raad terecht aangemerkt als plichtsverzuim, dat een bestraffing rechtvaardigt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de bij het bestreden besluit vastgelegde gecombineerde straf evenredig is aan de ernst van dit plichtsverzuim.
3.3. De overplaatsing als zodanig heeft het college aangewezen geacht omdat appellant bij het bedrijfsonderdeel parkeren van de dienst stadsbeheer, waar meer toezicht is, minder in de verleiding en in de gelegenheid zal zijn om zich over te geven aan privé-activiteiten. De overplaatsing houdt ook verband met het voorkomen van verdere onrust op de werkvloer. Het strafelement zit met name in de verlaging van de salarisschaal van 7 naar 5. Daarbij heeft het college meegewogen dat deze teruggang in de praktijk neerkomt op € 30,- bruto per maand, aangezien appellant als parkeercontroleur in aanmerking komt voor een toeslag wegens onregelmatige diensten. Appellant is nadien uitgevallen wegens ziekte; hij maakt zich zorgen over het salarisniveau na zijn re-integratie.
3.4. Gelet op de aard van en ernst van het plichtsverzuim acht de Raad de opgelegde straf niet onevenredig. Met de overplaatsing is beoogd appellant onder strenger toezicht te plaatsen. Daarvoor bestond, gelet op het verweten gedrag, alle aanleiding. De werkzaamheden die appellant in zijn nieuwe functie moest verrichten vertonen grote overeenkomsten met die van zijn vorige functie, zodat die nieuwe werkzaamheden hem in redelijkheid konden worden opgedragen. Plaatsing in de lager gewaardeerde functie zou slechts een geringe inkomstenachteruitgang met zich meebrengen. Gelet daarop is die achteruitgang, ook al is die voor onbepaalde tijd, niet onevenredig zwaar. Het element van onbepaalde tijd brengt voor het college echter wel de plicht mee er voor te waken dat latere, niet aan het toedoen van appellant te wijten ontwikkelingen niet tot vergroting van de feitelijke inkomensvermindering en daarmee tot verzwaring van de oplegde straf leiden.
4. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M.R. Schuurman.
RB