11/7185 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 oktober 2011, 11/3505 (aangevallen uitspraak)
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 8 juni 2012.
Namens appellante heeft mr F.I. Piternella, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2012. Voor appellante is verschenen mr. Piternella. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
1.1. Appellante, geboren in 1949, is vanaf 1997 gehuwd geweest met [naam echtgenoot]. De echtgenoot van appellante, geboren in 1932, woonde sinds 1999 in België heeft aldaar een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen. Op 22 juni 2009 is de echtgenoot in België overleden. Appellante heeft de Svb in juli 2009 verzocht haar een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toe te kennen.
1.2. Bij besluit van 29 juli 2009 heeft de Svb geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Anw toe te kennen op de grond dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW.
1.3. Namens appellante heeft mr. Piternella de Svb in november 2010 gevraagd om een standpunt inzake de Anw-uitkering van appellante, onder overlegging van een kopie van de huwelijksakte en de overlijdensakte. De Svb heeft daarop geantwoord dat het recht op Anw-uitkering reeds eerder is onderzocht en verwezen naar het besluit van 29 juli 2009.
1.4. In januari 2011 heeft appellante de Svb verzocht het besluit van 29 juli 2009 te herzien onder overlegging van een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Bij besluit van 15 februari 2011 heeft de Svb geweigerd terug te komen van het besluit van 29 juli 2009. Appellantes bezwaren tegen dit besluit zijn bij besluit op bezwaar van 17 mei 2011 (bestreden besluit) onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 17 mei 2011 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft gesteld dat haar echtgenoot wel verzekerd was ingevolge de Anw omdat hij een onderneming had en belasting betaalde. Voorts heeft zij erop gewezen dat haar echtgenoot een AOW-uitkering genoot, de Nederlandse nationaliteit had en een juridische, economische en sociale binding met Nederland had. Tot slot heeft zij er op gewezen dat nergens is gebleken dat het besluit van 29 juli 2009 haar heeft bereikt en in dat besluit niet is vermeld dat zij een bezwaarschrift kon indienen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de Svb terecht op grond van artikel 4:6 van de Awb heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 29 juli 2009, waarbij de aanvraag van een uitkering ingevolge de Anw is geweigerd, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
4.2. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.3. Bij besluit van 29 juli 2009 heeft de Svb afwijzend beslist op een aanvraag van appellante om een uitkering ingevolge de Anw. Wat er ook zij van de stelling van appellante dat niet is gebleken dat zij het besluit van 29 juli 2009 heeft ontvangen - zij heeft het in ieder geval in november 2010 ontvangen - artikel 4:6, eerste lid, van de Awb geldt ook met betrekking tot de besluiten die, ten tijde van het verzoek om herziening, nog niet in rechte onaantastbaar zijn geworden. Overigens bevat het besluit van 29 juli 2009 in weerwil van de stelling van appellante wel een bezwaarclausule.
4.4. In januari 2011 heeft appellante om herziening van het besluit van 29 juli 2009 verzocht, onder overlegging van een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Daaruit blijkt dat haar echtgenoot tot 1997 een eenmanszaak heeft gedreven en destijds in Nederland woonde. De Raad is van oordeel dat dit geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb zijn, nu slechts relevant is of appellantes echtgenoot ten tijde van zijn overlijden verzekerd was ingevolge de Anw. Artikel 1 van de Anw stelt als voorwaarde voor een uitkering op grond van deze wet dat de overledene verzekerd is ten tijde van zijn overlijden. Ingevolge artikel 13 van de Anw is verzekerd degene die ingezetene is van Nederland of degene die terzake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Dat appellantes echtgenoot tot 1997 een eenmanszaak heeft gedreven, is mitsdien om verschillende redenen niet relevant. Evenmin kunnen als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden aangemerkt de in november 2010 overgelegde kopieën van de huwelijksakte en van de overlijdensakte. De data van huwelijk en overlijden waren reeds bekend en kunnen voorts op zichzelf beschouwd niet tot verzekering leiden. De Svb was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek tot herziening af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 29 juli 2009. In hetgeen door appellant is gesteld ziet de Raad geen grond te oordelen dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Appellante heeft in hoger beroep gewezen op het feit dat appellantes echtgenoot een uitkering uit Nederland genoot, de Nederlandse nationaliteit had en een binding had met Nederland. Het feit dat wordt verzocht terug te komen van een besluit brengt met zich dat het aan betrokkene is aan te geven waarom dat eerdere besluit niet juist zou zijn en van zijn stellingen - uiterlijk in de bezwaarfase - het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangedragen, niet eerder kenbaar gemaakte nova kan geen acht worden geslagen. Hiermee heeft het bestuursorgaan bij het nemen van het besluit op bezwaar geen rekening kunnen houden.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.